Internationale Spectator 6 – 2015 (jrg. 69) – Item 14 van 16

BOEKBESPREKING

De zinsvraag naar de geschiedenis

Gelijn Molier

S.W. Couwenberg

Heeft Geschiedenis Zin? Of Is Dit Een Onzinnige Vraag?

Deventer: Deventer Universitaire Pers, 2014, 207 p.; € 19,25;

ISBN: 978-90-79378-00-5

cover

Over de schrijver

Naast hoogleraar Staats- en Bestuursrecht (1976-1995) aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, was en is Wim Couwenberg sinds 1971 hoofdredacteur van het tijdschrift Civis Mundi (‘Wereldburger’), waarvan de ondertitel luidt ‘Tijdschrift voor Politieke Filosofie en Cultuur’. Sinds 2010 verschijnt dit tijdschrift digitaal.

Tot 2014 was Couwenberg ook directeur van de Stichting Civis Mundi, in het kader waarvan de afgelopen decennia vele, veelal door hem zelf geschreven jaarboeken over altijd actuele en relevante onderwerpen zijn verschenen. Wie de titels van de jaarboeken tot zich neemt, kan welhaast niet anders dan tot de conclusie komen dat we hier met een homo universalis te maken hebben: een veelzijdig man, die zich vanuit zijn specialisme van de constitutionele theorie over tal van maatschappelijk en politiek belangrijke terreinen heeft uitgelaten.[1]

Waar ‘interdisciplinair onderzoek’ vandaag de dag een tover- en modewoord is geworden, maar zich in de praktijk veelal beperkt tot het bundelen van afzonderlijke wetenschappelijke artikelen uit verschillende wetenschappelijke disciplines aan de hand van een gemeenschappelijk thema, vormt Couwenbergs werk een voorbeeld van interdisciplinair onderzoek in de beste zin van het woord.

Over het boek

Ook in Heeft Geschiedenis Zin? Of Is Dit Een Onzinnige Vraag? komt die interdisciplinariteit wederom goed tot uiting: meer abstracte betogen over constitutionele theorie en politieke filosofie worden hierin afgewisseld met de nieuwste inzichten uit de neurobiologie, onderzoeksresultaten uit de politicologie, beschrijvingen van het geopolitieke systeem (leer der internationale betrekkingen), alsmede besprekingen van de meest recente trends in de samenleving op het gebied van religie en cultuur.

Al deze wetenschapsgebieden komen aan bod bij het beantwoorden van de geschiedfilosofische vraag die in het Civis Mundi Jaarboek van 2014 centraal staat, te weten of de geschiedenis an sich zin heeft. In tegenstelling tot het gangbare postmoderne denken dat alle grote verhalen als achterhaald naar de mestvaalt van de geschiedenis heeft verwezen en daarmee ook een mogelijke zin daarvan, acht Couwenberg dit niet alleen een zinvolle vraag, maar is hij ook van mening dat hier een bevestigend antwoord op kan worden gegeven, zij het met de nodige relativeringen.

In deze boekbespreking wil ik allereerst nader stilstaan bij Couwenbergs opvatting van de geschiedenis. Vervolgens wil ik iets zeggen over de structuur en inhoud van zijn boek. Tot slot zal ik aangeven of de uitwerking van zijn stelling dat er nog altijd zinvol over de zin van de geschiedenis valt te schrijven, geslaagd is.

De geschiedenis als cyclisch lineair proces

Zoals gezegd gaat het Couwenberg om de geschiedfilosofische vraag of de geschiedenis op zichzelf zin heeft. In onze postmoderne tijd lijkt deze vraag zijn geldigheid te hebben verloren. Vanuit een postmoderne visie hebben collectieve dragers van historische ontwikkeling, zoals een gemeenschappelijke religie, natie, staat of beschavingstraditie, hun integrerende invloed verloren. Daarmee lijkt ook het idee van geschiedenis als een continue stroom waarin we als tijdgenoten onze plaats en betekenis proberen te achterhalen, achterhaald. Kort gezegd: de eigen tijd wordt niet langer beleefd als onderdeel van een omvattend beschavingsproces dat zin en betekenis verleent.

De geschiedtheorie van Jan Romein

Hiertegenover houdt Couwenberg nu juist vast aan het idee van een omvattend beschavingsproces. Hij ontleent dit aan de geschiedtheorie van Jan Romein. In deze theorie maakt Romein een onderscheid tussen het algemeen menselijk patroon van beschaving van premoderne culturen en de moderniteit als het nieuwe, algemeen menselijk patroon van beschaving; waarbij laatstgenoemde tevens universele pretenties heeft.

Couwenberg neemt de geschiedtheorie van Jan Romein tot uitgangspunt van zijn boek

Couwenberg neemt de geschiedtheorie van Romein tot uitgangspunt van zijn boek. Hoewel Romein zelf sceptisch was ten aanzien van de geschiedenis als leerproces en nog slechts sprak van de geschiedenis als een proces van voortgang, stelt Couwenberg dat in de politieke en maatschappelijke praktijk “het vooruitgangsgeloof als drijfkracht [blijft] doorwerken, als grondmotief van de moderniteit: het streven naar technisch-wetenschappelijke beheersingsmacht en naar de emancipatie van de mens, zoals gepositiveerd in het concept van universeel geldende mensenrechten” (p. 32). Het is dit moderne westerse beschavingsproces dat centraal staat in het boek.

Hierbij maakt Couwenberg wel een belangrijke kanttekening, in dier voege dat hij dit moderne vooruitgangsgeloof niet wetmatig en lineair verlopend opvat, maar als een proces van cyclische progressie:

“Als cyclische progressie is het vooruitgangsgeloof tweepolig van aard: enerzijds realistisch getoonzet zonder vooropgezet einddoel, met een open oog voor tijdelijke regressies, mislukkingen en tragische complicaties, met telkens nieuwe problemen en uitdagingen; anderzijds met een zekere idealistische strekking, geïnspireerd als het is door het historisch getoetste geloof in permanente verbeterbaarheid van de ontwikkelingsmogelijkheden van de mens als spits van de evolutie.” (p. 38)

Antagonistisch of-of-denken vs. polair-dialectisch en-en-denken

In het vooruitgangsgeloof integreert Couwenberg derhalve ook de kringloopgedachte als historische zinsduiding; hetzelfde geldt voor de ‘eigenwaardetheorie’, daar hij in elke periode van het geschiedverloop een zekere eigen relatieve zin en waarde onderkent. In plaats van een antagonistisch of-of-denken, gaat het hier om een integrerende denkwijze die als polair-dialectisch (en-en-)denken kan worden gekarakteriseerd. Het menselijk bestaan wordt in dat besef ervaren als een tweepolig spanningsveld met polariteiten als gezag en vrijheid, gemeenschap en individu, integratie en differentiatie, rationaliteit en emotionaliteit, concurrentie en samenwerking, continuïteit en verandering. Dit gecorrigeerde vooruitgangsgeloof sluit derhalve nauw aan bij nieuwe concepten als ‘maatschappelijke verantwoord ondernemen’ of ‘duurzame ontwikkeling’, die eveneens gekenmerkt worden door een meer integrerende denkwijze.

Nadat de vraag of geschiedenis zin heeft aldus in positieve zin door de auteur is beantwoord, wordt in de resterende hoofdstukken (respectievelijk 2, 3 en 4) een nadere uitwerking van zijn in hoofdstuk 1 uitgewerkte visie op de geschiedenis gegeven.

De structuur en inhoud van het boek

In hoofdstuk 2, met als titel ‘historische verankering, verspreiding en verwerking van de moderniteit’’, wordt stilgestaan bij de 19de eeuw als eerste liberale ontwikkelingsfase van de moderniteit. Die 19de eeuw onderscheidt zich volgens de auteur door de volgende drie grote trends:

(1) het begin van de grote ideologische polarisatieprocessen over de grondslagen van de moderniteit met het liberalisme als leidend uitgangspunt;

(2) een industriële revolutie met een nieuw industrieel productiestelsel als resultaat; en

(3) het tot volle ontplooiing komen van koloniale expansieprocessen.

De geschiedenis van de 20ste eeuw deelt Couwenberg in het kader van de zich ontwikkelende moderniteit in twee grote ontwikkelingsstadia in: de periode 1914 tot 1945 en vervolgens die van 1945 tot het einde van de Koude Oorlog in 1989. In dit tweede ontwikkelingsstadium voltrekken zich wederom een groot aantal internationale veranderingsprocessen, zoals: de dekolonisatie van gekoloniseerde landen in de niet-westerse wereld; het proces van Europese integratie als reactie op de Europese burgeroorlog in de eerste helft van de 20ste eeuw; de gevolgen van de Koude Oorlog.

Deze drie veranderingsprocessen zijn beslissend geweest voor de ontwikkeling van het moderne westerse beschavingsproces. Het einde van de Koude Oorlog had als resultaat de overwinning van de westers-liberale interpretatie van de moderniteit en van Amerika als belangrijkste exponent ervan en enig overgebleven supermacht. Dit leidde op zijn beurt tot een nieuwe liberale ontwikkelingsfase van de moderniteit, die in de 21ste eeuw wederom onder druk komt te staan. Daarbij wordt die Koude Oorlog door Couwenberg niet louter negatief geïnterpreteerd.

Couwenberg besteedt afzonderlijke aandacht aan het transitieproces in Nederland, waarbij de verzuiling het model vormde aan de hand waarvan de Nederlandse samenleving de moderniteit werd ingevoerd. De christelijk-confessionele partijen verzetten zich aanvankelijk tegen de principes van de moderniteit, in het bijzonder de beginselen van de Franse Revolutie. Couwenberg laat zien dat dit verzet in de praktijk tot gevolg had dat het traditioneel-christelijke volksdeel de tijd en ruimte kreeg om geleidelijk de overgang naar moderne denk- en leefwijzen te kunnen maken en zich op die manier eveneens kon aanpassen aan de geseculariseerde wereld van de moderniteit met haar basiswaarden en instituties. (p. 52-53).

Het beheersings- en bevrijdingsmotief

Het zich gestaag uitbreidende moderniseringsproces wordt volgens Couwenberg voortgestuwd door een revolutionair tweepolig grondmotief dat de moderne uitgangspunten en waarden ook daadwerkelijk operationeel maakt: enerzijds het beheersingsmotief (of machtsbeginsel) en anderzijds het emancipatie/bevrijdingsmotief: het gelijktijdig streven naar vrijheid en gelijkheid als ultieme waarden die de normen en waarden van premoderne culturen en daarop gebaseerde praktijken, zoals repressie en discriminatie, dienden te vervangen (p. 56).

Hoofdstuk 3 heeft als titel ‘nieuwe liberale ontwikkelingsfase van de moderniteit’ en vormt een nadere uitwerking van het feit dat het liberale concept van de moderniteit er na de Koude Oorlog in geslaagd is de ideologische hegemonie te herwinnen, ondanks de kritiek van allerlei kanten op het neoliberale maatschappijbeeld, met zijn primaat van de economie en van de marktwerking als oplossing van maatschappelijke problemen en cultus van continue concurrentie en prestatiedwang.

Met deze beëindiging van de grote ideologische strijd breekt volgens Couwenberg een nieuwe periode aan in de ontwikkeling van de moderniteit die hij karakteriseert als postideologisch, in die zin dat moderniseringsprocessen in de westerse wereld niet langer de inzet zijn van ideologische strijd.

Hoofdstuk 4, getiteld ‘universele verbreiding van de moderniteit en de zich ontwikkelende zin van de geschiedenis’, vormt de apotheose van het boek. Nadat hij alle ontwikkelingen, tegenbewegingen, tegenstromingen, cultuurkritieken en technologische revoluties voor de lezer op schematische en tevens beknopte wijze uiteen heeft gezet, maakt Couwenberg in dit hoofdstuk de balans op.

Over de ontwikkeling en grondslagen van de moderniteit is in Europa een heftige ideologische strijd gevoerd, met het liberale concept als inzet. Dat heeft, althans in de westerse wereld, uiteindelijk gezegevierd, en wordt nu wereldwijd uitgedragen als het nieuwe, algemeen menselijke patroon van beschaving. De zin van de geschiedenis ziet Couwenberg in die universele verbreiding van dat hogere niveau van maatschappelijke en bewustzijnsontwikkeling, althans in dit stadium van haar ontwikkeling. (p. 120).

Daarbij is er volgens hem geen reden de moderniteit in haar liberale vormgeving te idealiseren, en evenmin de wereldwijde verbreiding en verwerking daarvan, die immers, zoals de media ons dagelijks voorschotelen, in de niet-westerse wereld met veel conflicten en bijbehorende sociale en politieke onrust gepaard gaat. Desalniettemin is het die verbreiding die hij op grond van zijn geschiedfilosofisch perspectief ziet als de specifieke zin van de geschiedenis van de moderniteit.

Uitdagingen voor het liberale moderniteitsconcept

Hoe echter die universele pretentie tot gelding te brengen? Deze vraag klemt temeer daar die universele pretentie in de niet-westerse wereld wordt aangevochten door nieuwe uitingen van modern autoritarisme van godsdienstige en seculiere aard als antiliberale tegenkrachten. Het eerste manifesteert zich volgens Couwenberg sinds 9/11 het meest nadrukkelijk in het moslimfundamentalisme en -terrorisme; het tweede vooral in de voormalige communistische landen als Rusland en China. In dit slothoofdstuk gaat Couwenberg dan ook uitgebreid in op deze twee uitdagingen of zelfs bedreigingen aan het adres van het liberale concept van de moderniteit.

Hoe ziet de toekomst er volgens Couwenberg nu uit? Naar het zich laat aanzien tekent zich een nieuwe multipolaire machtsconstellatie af, waarin het oude beginsel van internationaal machtevenwicht weer meer nadruk krijgt als waarborg van vrede en veiligheid in de wereld. Dit dient echter niet als een achteruitgang te worden beschouwd, maar past volgens Couwenberg in het vooruitgangsgeloof als cyclische progressie. Die teruggang van westerse invloed speelt nog meer in het Europese deel van het Westen, zoals georganiseerd in de Europese Unie.

Volgens Couwenberg kan alleen een Europese Federatie een adequaat tegenwicht bieden tegen de economische en politieke machtsverschuivingen in de wereld. Daarbij heeft hij zeker niet een Europese superstaat op het oog, maar een federatie van nationale lidstaten, gebaseerd op gedeelde soevereiniteit en een heldere bevoegdheidsverdeling. Daarnaast nopen de financiële, energie-, klimaat- en andere crises van deze tijd tot meer Europese coördinatie van besluitvorming, en dus tot beperking van de soevereiniteit van de Europese (lid)staten.

Hoewel de ondubbelzinnige conclusie is dat de westerse dominantie afneemt in de wereld van de 21ste eeuw, blijven moderniteit en modernisering, zoals in de westerse wereld ontwikkeld, volgens Couwenberg richtingbepalend in het verdere verloop van de wereldgeschiedenis. Daarbij acht hij het een verantwoordelijkheid van het Westen die moderniteit te sturen in liberale richting, ondanks haar afnemende invloed (p. 146).

Concluderend

Couwenberg heeft een prachtig boek geschreven, waarbij hij erin geslaagd is aan de hand van de zinsvraag naar de geschiedenis op gestructureerde en schematische wijze de grote thema’s van de huidige tijd aan bod te laten komen – en dat alles in slechts 146 pagina’s, een prestatie, kortom, van formaat.

Overtuigend weet hij die zin in een ‘gecorrigeerd’ of ‘gerijpt vooruitgangsgeloof’ te leggen, opgevat als cyclische progressie. Als gezegd ligt die zin voor hem mede in het verbreiden van dit vooruitgangsgeloof, dat wil zeggen van het liberale concept van de moderniteit als het nieuwe algemene patroon van de menselijke beschaving naar de rest van de (niet-westerse) wereld.

Op dit punt wens ik echter een bescheiden kanttekening te plaatsen. Is het immers niet juist in die verbreiding dat het machtsbeginsel, waar Couwenberg veelvuldig naar verwijst, het meest pregnant tot uiting komt. Anders gezegd: zonder macht gaat het niet. En juist in dit opzicht staat de westerse hegemonie onder druk. Wanneer het zo is dat (militair-economische) macht allesbepalend is voor de ontwikkeling, instandhouding en verbreiding van een bepaald beschavingsmodel, dan kan het heel wel zo zijn dat het westerse model niet alleen op zijn grenzen stuit, maar zelfs ook op termijn het onderspit moet delven onder druk van de antiliberale krachten van wat Couwenberg noemt het modern autoritarisme op godsdienstige en seculiere grondslag.

Is dat eenmaal het geval, dan is daarmee ook de zin aan de geschiedenis zoals Couwenberg die opvat, ontnomen. Anders gesteld: wat garandeert ons dat we na verloop van tijd niet weer terugvallen in meer premoderne vormen van beschaving wanneer de machtsbalans zich ten nadele van het westerse liberale beschavingsmodel ontwikkelt?

Daarop geeft Couwenberg geen antwoord; en hoewel zijn opvatting van de geschiedenis als cyclische progressie een dergelijke ontwikkeling op de lange duur in theorie althans lijkt uit te sluiten, is er, gezien het grote belang dat hij hecht aan het machtsbeginsel als primaire historische drijfkracht, tegelijkertijd evenmin een garantie dat een dergelijke (permanente) ‘terugval’ niet langer tot de mogelijkheden van de geschiedenis behoort.

Noten

Voor een overzicht zie: S.B.A. Buve, ‘De Complete Couwenberg-Compilatie Deel 1’, in: S.W. Couwenberg, Heeft Geschiedenis Zin? Of Is Dit Een Onzinnige Vraag?, Deventer: Deventer Universitaire Pers, 2014, pp. 165-180.