Internationale Spectator 1 – 2015 (jrg. 69) – Item 11 van 17

artikel

Onacceptabel risico

Inzet van explosieve wapens in drie zaken voor het Joegoslavië Tribunaal

Frank Slijper

Duizenden doden en gewonden, miljoenen mensen op de vlucht, verwoeste huizen en infrastructuur. Burgers in steden als Homs, Gaza en Donetsk zijn slachtoffer van onacceptabel geweld, vaak veroorzaakt door het gebruik van zware wapens. Het is daarom de hoogste tijd dat er duidelijker richtlijnen komen voor het gebruik van dergelijke wapens, stevig verankerd in het internationaal recht. Recent onderzoek naar de rol van wapengebruik in drie zaken voor het Joegoslavië Tribunaal ondersteunt deze oproep.

Tijdens de oorlogen begin jaren ’90 in voormalig Joegoslavië was de inzet van mortieren, kanonnen en raketten bij bombardementen op steden en dorpen aan de orde van de dag. Sommige plaatsen werden herhaaldelijk en soms lange tijd onder vuur genomen, met vele doden en gewonden tot gevolg. Honderdduizenden moesten huis en haard verlaten. De beelden van de verwoestingen in steden als Dubrovnik en Sarajevo hadden voor veel mensen extra impact, omdat de oorlog plaatsvond aan de rand van ‘ons’ Europa.

Vanaf de oprichting in 1993 heeft het International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY; Joegoslavië Tribunaal) zich in een aantal gevallen specifiek gericht op de rol van artilleriebeschietingen waarbij stedelijk gebied onder vuur genomen werd. Op basis van een analyse van drie zaken voor het ICTY en aan de hand van interviews met enkele militaire experts die destijds bij deze zaken betrokken waren, schreef vredesorganisatie PAX met de Zwitserse juriste Maya Brehm het rapport ‘Unacceptable Risk – Use of explosive weapons in populated areas through the lens of three cases before the ICTY’.[1]

Explosieve wapens in bevolkte gebieden: wat en waarom

Onder ‘explosieve wapens’ verstaan we wapens, zoals mortiergranaten, raketten en vliegtuigbommen, die door hun explosieve kracht, juist op plaatsen waar ook burgers verblijven, veel slachtoffers eisen. Hoewel dergelijk gebruik niet per se in strijd is met het oorlogsrecht en de daaruit voortvloeiende plicht tot voorzorg, onderscheid en proportionaliteit, klinkt in steeds bredere kring de erkenning dat de gevolgen van de inzet van explosieve wapens in door burgers bevolkte gebieden niet alleen een groot humanitair probleem zijn, maar feitelijk vaak ook onaanvaardbaar.

Lees verder...

De drie zaken die het rapport voor het voetlicht haalt, betreffen de beschietingen van Sarajevo (Galić), Zagreb (Martić) en Knin (Gotovina et al.). Drie terugkerende sleutelvragen zijn daarbij:

In hoeverre wordt gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden passend, acceptabel of toelaatbaar geacht?;

Zijn er explosieve wapens, of is bepaald gebruik van die wapens, als buitengewoon problematisch aan te merken met het oog op het menselijk leed dat ze veroorzaken?; en

Welke factoren zijn vooral relevant om te bepalen of het gebruik van explosieve wapens een onacceptabel of ontoelaatbaar risico op burgerslachtoffers meebrengt?

Het beschikbare materiaal uit deze rechtszaken biedt een goede kijk op niet alleen de omstandigheden en gevolgen van bepaald wapengebruik, maar laat ook zien welke argumenten door de diverse betrokkenen op tafel zijn gelegd en hoe die uiteindelijk zijn gewogen in de beoordeling van de rechters. Dat laatste is uiteraard van groot belang vanwege het effect op de interpretatie en evolutie van zowel internationaal recht als nationaal beleid.

Sarajevo

De zaak-Galić gaat in op de belegering van Sarajevo tussen september 1992 en augustus 1994 door het Sarajevo Romanija Corps (SRK), een onderdeel van het Bosnisch-Servische leger dat geleid werd door commandant Stanislav Galić. Inwoners van de Bosnische hoofdstad hadden zeer te lijden onder het vuur van zowel sluipschutters als onder mortieraanvallen. Tweederde van alle burgerslachtoffers in Sarajevo vielen door mortiergranaten. Vier van zulke gevallen komen in de rechtszaak uitgebreid aan bod: een mortieraanval tijdens een voetbaltoernooi, een aanval op de Markale markt, een op een waterinzamelingspunt en een op een parkeerplaats tussen appartementenflats.

De meeste experts die in deze zaak gehoord werden – zowel van de kant van de verdediging als van de aanklager – beschouwden mortieren en andere artillerie als ‘area weapons’, die van nature een gebrek aan precisie kennen. Maar waar de aanklagers juist om die reden vonden dat deze niet gebruikt zouden mogen worden in bewoond gebied, meende de verdediging juist dat door het gebrek aan precisie burgerslachtoffers niets meer dan een ongelukkig neveneffect waren.

Het Tribunaal velde geen juridisch oordeel over specifieke wapentypes, maar oordeelde wel dat het algemene patroon van artillerievuur in Sarajevo ontoelaatbaar was wat betreft het effect op de burgerbevolking. Meer in het bijzonder benadrukte het Tribunaal het ernstige psychisch lijden van de inwoners als gevolg van de mortieraanvallen. Een positief voorbeeld is het instellen van ‘no-fire zones’ die tijdelijk tot een aanzienlijke afname van de beschietingen leidden.

Op 30 november 2006 werd Galić in hoger beroep door het Joegoslavië Tribunaal tot levenslang veroordeeld.

Zagreb

Tijdens de periode van gevechten tussen het Kroatische leger en troepen van de zelfuitgeroepen Servische Republiek Krajina (RSK), werd de Kroatische hoofdstad Zagreb op 2 en 3 mei 1995 beschoten met ongeleide raketten, uitgerust met clustermunitie. Zeven mensen verloren daarbij het leven, 214 raakten er gewond, waarvan velen zeer ernstig. Milan Martić, president van de RSK en tevens legerleider, werd door het ICTY aangeklaagd voor zijn rol in het plannen van en het bevel over de aanval. Hij werd uiteindelijk veroordeeld tot 35 jaar cel.

De M-87 Orkan-raketten waarmee Zagreb werd aangevallen, bevatten elk 188 submunities, bommetjes die zich over een groot gebied verspreidden. Het ICTY oordeelde om die reden dat de Orkan geen onderscheid kon maken tussen militaire en civiele doelen. Opmerkelijk genoeg werd een jaar later het internationale verdrag dat clusterwapens verbiedt (CCM) aangenomen, juist vanwege de “indiscriminate area effects”.[4]

Daarnaast zou het oordeel in de zaak-Martić ook vérstrekkender gevolgen kunnen hebben voor het gebruik in bevolkte gebieden van ongeleide raketten met zogeheten ‘multiple barrel rocket launchers’ (MBRL). Meerdere experts in de zaak meenden dat ook raketten met een andere lading dan clustermunitie ongeschikt waren voor gebruik in bevolkte gebieden, juist vanwege het algehele gebrek aan precisie en het grote oppervlak dat een raketsalvo bestrijkt.

Knin

Gedurende ‘Operatie Storm’ bombardeerde het Kroatische leger Knin en enkele andere plaatsen in de Krajina, om gebied te heroveren dat tevoren door de RSK was ingenomen. In deze zaak werden Ante Gotovina, commandant van de operatie, en twee andere militairen aangeklaagd. Op 16 november 2012 oordeelde een meerderheid van de rechters (twee hadden een afwijkend oordeel) dat er onvoldoende bewijs was dat de aanvallen illegaal waren. Niettemin is de zaak van groot belang vanwege de gedetailleerde manier waarop naar de keuze van bepaalde wapens en het gebruik ervan is gekeken.

In concrete gevallen is vaak moeilijk te bepalen of een wapen voldoende gericht is op een doelwit en de effecten voor de burgerbevolking beperkt

De zaak-Gotovina et al. richtte zich bijvoorbeeld op het gebruik van verschillende typen kanonnen en raketsystemen die tijdens ‘Operatie Storm’ op afstanden van meer dan 18 kilometer Knin beschoten. Alle experts in de zaak waren het met elkaar eens dat de gebruikte wapens ‘area weapons’ waren waarvan het effect zich niet tot een kleine oppervlakte kon beperken; meer in het bijzonder gold dat voor de MBRL-systemen. Wederom verschilden aanklager en verdediging in de conclusies die ze daaruit trokken: voor de verdediging was dat juist een verdedigbare reden waarom, ondanks betrachte voorzorg, de projectielen soms enkele honderden meters van het beoogde doel terechtkwamen, terwijl de aanklagers concludeerden dat juist door die onnauwkeurigheid de 130mm kanonnen, en meer nog de 122mm MBRL’s, onacceptabel waren als middel om een stad als Knin mee aan te vallen.

Of een wapen voldoende gericht is op een doelwit en de effecten voor de burgerbevolking beperkt, is vaak moeilijk te bepalen in concrete gevallen. In deze zaak werd een afstand van 200 meter ten opzichte van het beoogde doel als maat genomen om te beoordelen of een aanval onderscheid maakte tussen militair doel en burgerbevolking. Deze standaard leidde tot verhitte discussies onder militaire en juridische experts, omdat het enerzijds een heldere scheidslijn trekt welk wapen nog voldoende accuraat gevonden wordt; hoe en waar precies die lijn getrokken moet worden, is echter nog altijd onderwerp van dispuut.

Veel andere vragen bleven ook onbeantwoord in de zaak-Gotovina et al., zoals de rol van het aantal afgevuurde projectielen en de specifieke schade die de gebruikte munitie veroorzaakte, alsook vragen die relevant zijn om te kunnen beoordelen of artillerievuur in een bevolkt gebied acceptabel is.

Wat dat betreft ligt nog een heel militair-juridisch terrein open. Het is daarom van groot belang dat meer duidelijkheid wordt geschapen over welke factoren precies van belang zijn om de effecten van verschillende wapens te bepalen en hoe die juridisch gewogen moeten worden. Veel verder dan enkele stappen op die weg is het Joegoslavië Tribunaal helaas niet gekomen.

Conclusie

Niettemin illustreren de drie zaken dat het gebruik van explosieve wapens burgers aan grote gevaren blootstelt. Ook is er tot op zekere hoogte overeenstemming over wat ‘goede’ artilleriepraktijken zijn, welke factoren daarbij van belang zijn en daarmee ook de wapenkeuze beïnvloeden. Toch worden daaraan in concrete gevallen verschillende conclusies verbonden.

Intussen is er weinig wat burgers kunnen doen om zich te beschermen tegen de effecten van beschietingen en bombardementen. Mortiergranaten, artillerieraketten of vliegtuigbommen treffen zonder onderscheid iedereen die zich binnen een straal van soms wel een paar honderd meter bevindt. Naast vele doden en gewonden, waaronder grote aantallen kinderen, is het menselijk leed in meer opzichten enorm: psychische schade, verwoeste bezittingen en een ontwrichte sociaaleconomische infrastructuur en in veel gevallen vlucht of gedwongen verhuizing. Met het afgelopen jaar nog scherp op het netvlies – Oekraïne, Gaza, Syrië, Irak – is de omvang van die ellende haast tastbaar.

In augustus 2013 zei VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon: “Wij dienen beter te begrijpen welke types explosieve wapens het meest problematisch zijn. We moeten onderzoeken hoe bestaand internationaal recht kan helpen het gebruik te reguleren. En we moeten concrete stappen overwegen die genomen kunnen worden om de humanitaire impact van explosieve wapens in bevolkte gebieden te kunnen inperken.”[5]

Bestaande regelgeving binnen het internationaal humanitair recht laat teveel ruimte over voor interpretatie, en zou daarom moeten worden aangescherpt of strikter moeten worden nageleefd. Het is daarom de hoogste tijd dat op meerdere fronten stappen genomen worden die ertoe leiden dat burgers in oorlogssituaties beter zijn beschermd.

Zo moeten internationale organisaties en onderzoekscommissies, waaronder die van de VN, zich meer rekenschap geven van het onacceptabele leed dat bepaald wapengebruik met zich brengt. Juridische organisaties zouden moeten erkennen dat gebruik van bepaalde wapens in bevolkte gebieden een voorspelbaar groot risico voor burgers oplevert, omdat het vereiste onderscheidende vermogen ontbreekt. Uiteraard dienen staten zelf ook dit risico te onderkennen en af te zien van het gebruik van explosieve wapens in bevolkte gebieden.

Samen zouden staten aan een internationaal instrument moeten werken dat erop gericht is zulk gebruik tegen te gaan, met de bescherming van burgers als leidend principe. Internationale bijeenkomsten van diplomaten, militairen en experts van maatschappelijke organisaties, zoals die sinds een paar jaar over deze problematiek georganiseerd worden, bieden in dat opzicht hoop op stappen in de goede richting.

Helaas ontbreekt vooralsnog bij veel landen, ook Nederland, een groter gevoel voor urgentie. Dat valt niet alleen niet uit te leggen aan de talloze burgerslachtoffers van militair geweld; ook voor mensen in vrijheid is dat onacceptabel.

Noten

Op 28 januari 2015 wordt het rapport Unacceptable Risk gepresenteerd bij het T.M.C. Asser Instituut te Den Haag.
Zie ookZie ook
Statement by the UN Secretary-General, Ban Ki-moon, Open debate on the protection of civilians in armed conflict, Security Council, New York, 19 augustus 2013 (UN doc. S/PV.7019, p. 3). [vertaling quote door auteur]