Internationale Spectator 4 – 2015 (jrg. 69) – Item 14 van 20

opinie

China’s initiatief voor een Aziatische Infrastructuur Investeringsbank (AIIB)

Het einde van Bretton-Woods?[1]

Maaike Okano-Heijmans & Garrie van Pinxteren

Vanaf volgend jaar kunnen ontwikkelingslanden in Azië voor de financiering van wegen, bruggen en energiecentrales aankloppen bij een nieuwe organisatie: de Aziatische Infrastructuur Investeringsbank (AIIB). Er is nog veel onduidelijk over deze ‘Bank van 100 miljard’, waartoe Peking in 2013 het voortouw nam. Zo zijn de grote lijnen voor leningen, bestuur en organisatie in mei 2015 weliswaar overeengekomen, maar zijn deze nog niet openbaar. Bovendien moet de praktijk nog uitwijzen hoe dat alles in werkelijkheid uitpakt. Wat gaat deze Bank doen? Waarom wil China zo nodig een nieuwe multilaterale organisatie opzetten? Hebben Europese landen, waaronder Nederland, adequaat gereageerd op dit initiatief? Welke belangen staan er eigenlijk op het spel?

Dit artikel zet enkele feiten op een rij, geeft antwoorden op bovenstaande vragen en wil tevens de belangrijkste uitdagingen voor de Europees-Chinese relatie in de toekomst schetsen. Conclusie: Nederland en Europa kunnen economisch voordeel halen uit de Bank, maar moeten dat voordeel niet ten koste van elkaar en van andere Europese belangen nastreven. Dan wordt Peking namelijk de partij die uiteindelijk alle politiek-strategische winst opstrijkt.

Europa moet voorkomen dat deze Bank een instrument wordt om vooral Chinese normen en waarden te versterken. De groeiende repressie van burgervrijheden, het terugdraaien van politieke hervormingen en de voortdurende invloed van de staat op de economie in China zelf druisen namelijk in tegen de Europese belangen en idealen. Het is niet in het belang van Europa om via de AIIB bij te dragen aan de export van deze ontwikkelingen naar andere delen van Azië en de wereld. Europese lidstaten hebben geprobeerd dat te voorkomen door de oprichtingsartikelen van de Bank op specifieke punten te verduidelijken en te verbeteren: zij proberen van binnen uit invloed uit te oefenen. Samenwerking is daarvoor een vereiste.

Europese landen die lidmaatschap nog overwegen dienen een voorbeeld te nemen aan Japan. Dat land verbindt voorwaarden aan deelname en hamert van buitenaf op principes van bijvoorbeeld goed bestuur en beheersbaarheid van schuldenlasten.

Signing Ceremony

Foto: AIIBank.org

Nut en noodzaak

Het lijdt geen twijfel dat de AIIB inspeelt op de enorme behoefte aan investeringen in infrastructuur binnen de Aziatisch-Pacifische regio. Om in die behoefte te voorzien is tussen 2010 en 2020 ruim $ 8 biljoen aan investeringen nodig, oftewel zo’n $ 800 miljard per jaar.[2] Aan die financiële eisen kunnen de landen in de regio en externe actoren zoals de Wereldbank, de Asian Development Bank (ADB) en Europese landen bij lange na niet voldoen: de totale financiering van één van de grootste donoren, de ADB, kwam in 2014 uit op zo’n $ 21 miljard. Zo bezien is de oprichting van de AIIB dus een zeer welkome ontwikkeling.

Toch is het opvallend dat China ervoor kiest een nieuwe bank op te richten. Als het doel alleen is in infrastructuurbehoefte te voorzien, had het land best meer in reeds bestaande organen kunnen investeren. Zo heeft China binnen de ADB relatief veel stemrecht. Het heeft sinds het in 1986 lid werd van deze ontwikkelingsbank ook veel leningen ontvangen en veel kennis overgedragen gekregen.

De financiële bijdragen van China blijven echter relatief gering. En hoewel China’s absolute stemrecht niet meer is dan 5,5%, heeft het land – berekend naar totale bijdragen aan de ADB – relatief meer stemrecht dan wie dan ook. Veel meer dus dan Japan, dat traditioneel de scepter zwaait in de organisatie, en ook meer dan de 17 Europese ADB-lidlanden tezamen of dan de Verenigde Staten.[3]

China kan zichzelf door middel van de AIIB mondiaal presenteren als multilaterale en ‘verantwoordelijke’ speler

Het feit dat Peking nu een parallelle organisatie opricht, suggereert dus dat er meer aan de hand is. Voor de Chinese overheid dient de AIIB een scala aan belangen van financieel-economische, bedrijfseconomische en geostrategische aard. Als onderdeel van het veelomvattende Nieuwe Zijderoute-initiatief (One Belt, One Road), is de Bank instrumenteel om de enorme financiële reserves van China – onlangs berekend op $ 3,7 biljoen – weg te zetten, om Chinese bedrijven aan projecten te helpen en om markten en kanalen voor Chinese export verder te ontwikkelen.

Daarnaast kan China zichzelf door middel van de AIIB mondiaal presenteren als multilaterale en ‘verantwoordelijke’ speler, die niet alleen kan meedoen in, maar ook leiding kan geven aan een multilaterale organisatie. Ten slotte is de Bank ook een vehikel om internationale transacties in de Chinese munt, de renminbi, te vergemakkelijken en zo de internationale rol van de niet volledig vrij te verhandelen munt te versterken.

Een cruciale vraag voor Europese landen, inclusief Nederland, is in hoeverre we deze en hieruit voortvloeiende belangen met China delen en waar ze uiteenlopen. Deze vraag overstijgt de AIIB, die voor Peking slechts één van de middelen is om China’s invloed in de wereld te vergroten. Europa zal de komende jaren vaker voor de keuze komen te staan: wel of niet meedoen met Chinese initiatieven, en, zo ja: hoe dan?

Stormloop op lidmaatschap

Medio april liet Peking weten dat 57 landen zich hebben aangemeld als (beoogd) medeoprichter van de Bank. De plotse aankondiging van het Verenigd Koninkrijk op 12 maart jl. om aan de AIIB deel te willen nemen, bleek in deze een kantelpunt. Duitsland, Frankrijk, Italië en verscheidene kleinere Europese landen volgden niet veel later, evenals bondgenoten van de Verenigde Staten in Azië als Zuid-Korea, Australië en Taiwan.[4]

De lobby van de Verenigde Staten – ingezet na de aankondiging door China in 2013 – om deelname van westerse landen te voorkomen, is dus op een totale mislukking uitgelopen. Tegelijkertijd maakt deelname van nu al twintig Europese landen de AIIB tot een werkelijk mondiale organisatie, met lidlanden uit diverse regio’s en met uiteenlopende niveaus van ontwikkeling. China’s Xi Jinping heeft zijn diplomatieke succes dus grotendeels te danken aan Europese landen, het Verenigd Koninkrijk voorop.

57 (Beoogde) Stichtende Leden van de AIIB

Pacifisch Azië (25)
China, Bangladesh, India, Kazachstan, Maldiven, Mongolië, Nepal, Pakistan, Sri Lanka, Tazjikistan, Oezbekistan, Nieuw-Zeeland, Zuid-Korea, Australië, Kirgizië
ASEAN-lidstaten:
Brunei, Cambodja, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, Filipijnen, Singapore, Thailand, Vietnam
Midden Oosten (10)
Jordanië, Qatar, Koeweit, Saoedi-Arabië, Oman, Turkije, Egypte, Iran, Verenigde Arabische Emiraten, Israël
Europa (20)
Zwitserland, Rusland, Noorwegen, IJsland, Azerbeidzjan
EU-lidstaten: (**Eurozone landen)
Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Polen, Zweden, ** Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Nederland, Griekenland, Finland, Malta, Spanje, Portugal
Latijns-Amerika (1)
Brazilië
Afrika (1)
Zuid-Afrika

Het lange lijstje van (beoogde) stichtende leden van de Bank telt twee grote afwezigen: Japan en de Verenigde Staten. Japan blijft vooralsnog trouw aan Washington, al sluit Tokio lidmaatschap niet uit. Tijdens het Chinees-Japanse topoverleg op 22 april jl. onderkende minister-president Abe van Japan de enorme vraag naar infrastructuur in Azië, maar stelde hij ook dat Tokio heldere uitleg van Peking nodig acht over ‘eerlijk bestuur’ van de Bank en over het waarborgen van de beheersbaarheid van de schuldenlast van lenende landen.

Dat Japan duidelijke eisen vooraf stelt, geeft aan dat het land vanuit een positie van echte (of misschien wel goed gespeelde) kracht opereert. Dat in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk. De Britten legden in het openbaar geen nadruk op wat ze eventueel aan eisen hadden gesteld, en wekten zo de indruk vooral bij China in het gevlei te willen komen, in ruil voor economisch gewin. Wellicht voelde men in Londen ook dat er iets goed te maken was. Denk daarbij aan de ontvangst van de Dalai Lama door premier Cameron in 2012, een ontvangst die bij China in zeer slechte aarde viel.

Zelfs terwijl lidmaatschap van de nieuwe bank ten koste kon gaan van het traditioneel zo belangrijke bondgenootschap met de Verenigde Staten, kozen de Britten toch voor China. Zo’n opstelling kan de politiek-strategische positie van het Verenigd Koninkrijk op de langere duur ondergraven, zeker omdat China een land dat zich zwak en accommoderend opstelt over het algemeen minder serieus neemt dan een land dat grenzen durft te stellen.

Spelregels, standaarden, stemmen

De Amerikanen houden vast aan de claim dat westerse landen meer slagkracht hebben als ze buiten de AIIB blijven, zeker zolang er onduidelijkheid bestaat over regels en procedures van de Bank. Wél heeft de Amerikaanse minister van Financiën toegezegd via de ADB en de Wereldbank met de AIIB te willen samenwerken als de nieuwe Bank zich aan bepaalde standaarden houdt. Ook de ADB, de OESO en de door Washington geleide Wereldbank hebben de AIIB in formele verklaringen verwelkomd.

China zal ongetwijfeld de belangrijkste speler zijn in de AIIB, want het is de grootste aandeelhouder met een stemgewicht van 26,1%. Een voormalig topambtenaar van het Chinese ministerie van Financiën, Jin Liqun, is de gedoodverfde kandidaat om het eerste gezicht van de Bank te worden. Het hoofdkantoor komt in Peking. Tevens heeft China met zijn stemgewicht van meer dan 25% een de facto-veto op besluiten die met een super majority van 75% genomen moeten worden.

Dat is interessant, omdat China naar verluidt eerder had toegezegd geen aanspraak te maken op vetorecht, zoals de Verenigde Staten dat hebben in de Wereldbank en in het IMF. En juist deze stap zou ertoe hebben bijgedragen dat Europese landen als (beoogd) stichtende leden tot de AIIB toetraden.

In de oprichtingsartikelen is qua kapitaalverdeling een verhouding vastgelegd van 75-25, waarbij regionale landen 75% van de aandelen in handen krijgen; de resterende 25% gaat naar niet-leden van buiten de regio, waaronder Europese landen. Verder is de omvang van de economie bepalend voor de inleg van een land, en bepaalt dit inlegkapitaal op zijn beurt het stemgewicht van de aandeelhouders binnen de Raad van Gouverneurs en de Raad van Bewindvoerders. Deze laatste groep telt 12 leden, waarvan 9 voor de regionale en 3 voor de niet-regionale landen. Dit alles betekent dat Nederland USD 1,03 miljard bijdraagt en 1,16% van het stemgewicht krijgt. Alle EU-lidstaten samen hebben ongeveer 20% van de stemmen, en landen uit het eurogebied 15%.[5]

Eventuele deelname van Japan kan in de toekomst een cruciaal verschil maken: als regionaal lid van de Bank zou Tokio met haar grote economie China’s aandeel doen zakken onder de 25%. Tevens zou het aandeel van ‘gelijkgestemde landen’ – ook wel bondgenoten van de Verenigde Staten – omhoog schieten. Als het doel is China’s invloed te beperken, zouden Washington en Europese landen Tokio’s deelname dus moeten toejuichen.

Chinese muur

Foto: Flickr / G0d4ather

Bretton-Woods onder vuur?

Samen met de in 2014 opgerichte New Development Bank (NDB, of BRICS-bank) vormt de AIIB de meest concrete uitdaging voor de bestaande ‘Bretton-Woods’-structuur van mondiaal economisch bestuur. Dit systeem kwam tot stand na de Tweede Wereldoorlog, toen China economisch zwak en dus minder invloedrijk was. Nu Pekings economische en militaire slagkracht al jarenlang groeit, acht het de tijd rijp om ook haar politieke invloed te versterken.

Hervorming van de Wereldbank en het IMF komt echter nog niet goed van de grond: de G20 stemde al in 2009 in met hervorming van beide instanties, maar het Amerikaanse Congres blijft aanpassingen van het IMF dwarsbomen en ook Europese landen zijn maar mondjesmaat bereid in te binden. Dat speelt ongetwijfeld mee bij het beleid van Peking om ook te investeren in nieuwe organisaties en netwerken, hoewel het de vraag blijft of China niet hoe dan ook eigen initiatieven zou willen nemen.

De AIIB is hiervan het meest recente voorbeeld, maar onder dezelfde noemer vallen ook de BRICS-bank; het Nieuwe Zijderoute Initiatief voor infrastructuurprojecten en andere economische samenwerkingsverbanden tussen, grofweg, Centraal China en Rotterdam; onderhandelingen over een handelsakkoord tussen 21 Aziatisch-Pacifische landen (FTAAP); en het 16+1-raamwerk dat China en 16 landen in Centraal- en Oost-Europa samenbrengt.

Uiteraard gaat dit alles niet zonder slag of stoot. Van de NDB is na de oprichting weinig meer vernomen en de AIIB staat voor grote uitdagingen. Daarbij is de steun van Europese landen cruciaal, zeker bij het verder faciliteren van de internationale handel in de Chinese munt. Daarnaast gaat het om het doen slagen van de Bank in de praktijk. Een breed gedragen oprichtingsdocument is daarvoor een eerste vereiste, en daarbij hoort een representatief bestuur.

Europa’s respons

Europa kan de economische aantrekkingskracht van China nauwelijks weerstaan en landen concurreren onderling om Pekings aandacht. Europa ontbeert een sterke, gezamenlijke visie op China en vooral ook een gemeenschappelijke aanpak. Waar Washington probeert met soft én hard power de groeiende invloed van China in de wereld in te perken, zijn Europese landen vooral uit op economisch gewin en dansen zij wat naïef naar het pijpen van China. Wie zich in Europa kritisch uitlaat over China, kan zich schrap zetten voor de beschuldiging China als dreiging te zien.

Europa en de Verenigde Staten kijken dan ook fundamenteel anders aan tegen (de groeiende invloed van) China. Europa ziet China vooral als een land dat relatief goedaardig aan het opkomen is, economische kansen biedt en geëngageerd moet worden. De Verenigde Staten daarentegen zijn bezorgd over de uitdaging die Peking stelt aan Washingtons invloed in Oost-Azië en benadrukken de scherpe kanten van het Chinese beleid – waaronder de uitdaging die Peking stelt aan stabiliteit en veiligheid in de Zuid- en Oost-Chinese Zee. Niet verbazingwekkend dus dat Washington zich kritisch uitlaat over wat het ziet als “een zorgelijke trend van continue accommodatie van China” door Europese landen.

Waarom nam het Verenigd Koninkrijk, als eerste Europese land, het besluit deel te nemen? Een opvallende stap van het land dat zich tot een van de belangrijkste partners van de Verenigde Staten rekent. Het lijkt erop dat, na herhaaldelijk overleg in de G7, het Verenigd Koninkrijk concludeerde dat het grote financieel-economische voordelen zou mislopen als het niet zou deelnemen. Daar komt natuurlijk bij dat de gewaagde stap Downing Street een wit voetje oplevert bij de Chinezen en dus bijdraagt aan verbetering van de bilaterale relatie met China.

In bredere zin lijkt de keuze van Europese hoofdsteden het gesprek met China aan te gaan in de kern de enige juiste. De groeiende invloed van China in de wereld – in het bijzonder in mondiaal economisch bestuur – is niet tegen te houden, maar tot op zekere hoogte wel te geleiden. Dit punt maakte ook minister Dijsselbloem in de Kamerbrieven over de AIIB, waarin hij stelde dat Nederland als kandidaat-lid directe invloed heeft (gehad) op de vormgeving van het beleid van de AIIB.[6] Zo is op verzoek van Nederland en andere landen ‘duurzame groei’ opgenomen in de hoofddoelstelling van de AIIB.

Net als bij het aantrekken van Chinese investeringen slaagt Peking er ook bij de AIIB in Europese hoofdsteden tegen elkaar uit te spelen

De kans is daarbij wel reëel aanwezig dat die geleiding in de praktijk ontaardt in niets meer dan accommodatie van China. In plaats van de krachten te bundelen en zo slagkracht te vergroten in onderhandelingen over bijvoorbeeld goed bestuur en (milieu-) standaarden van projecten van de nieuwe infrastructuurbank, beconcurreerden Europese landen elkaar bij de aankondiging van hun intentie van deelname aan de AIIB. De inzet leek toen vooral: de eigen positie en het prestige in Peking te verbeteren en net iets meer economisch gewin behalen dan de Europese buur. Europese landen staarden zich daarmee blind op de economische kansen die de AIIB het bedrijfsleven moet bieden en laten onverlet dat de Bank ook geostrategische belangen van China dient.

Net als bij het aantrekken van Chinese investeringen, slaagt Peking er ook nu in Europese hoofdsteden tegen elkaar uit te spelen. Dit is niet alleen tekenend voor de suprematie die economische diplomatie de laatste jaren in Europa geniet, maar ook veelzeggend voor de visie van Europese landen op een wereld waarin China meer invloedrijk is. Of beter gezegd: het gebrek aan zo’n visie. Juist daarin schuilt gevaar. Want als de Bank een wegbereider wordt voor de verspreiding van recente Chinese ontwikkelingen – een groeiende repressie van burgervrijheden, vrijwel volledige afwezigheid van politieke hervormingen en voortdurende invloed van de staat op de economie – dan heeft Europa voorlopig reden zich zorgen te maken over een wereld waarin Chinese standaarden zouden domineren.

Chinese bankbiljetten

Foto: Flickr / Japanexperterna.se

Meer samenwerking, maar hoe?

Belangrijker dan de vraag of Europese landen al dan niet toetreden tot de AIIB, is eigenlijk de vraag of ze gezamenlijk optreden. Dit hoeft niet per se met één stem te zijn, maar wel met eenzelfde boodschap. Hoe dit in de praktijk te bewerkstelligen, is echter een moeilijke kwestie.

Een eerste vereiste is een gedeelde visie op wat de Europese kernbelangen en idealen zijn, en hoe die zich tot de belangen van China verhouden. Het zal steeds gaan om de afweging tussen economische en politiek-strategische belangen. Waar de belangen parallel lopen, zoals inzake aanbestedingen over specifieke projecten, kunnen Europese landen meer autonoom opereren. Waar de idealen tussen China en Europa echter uiteenlopen – zoals inzake de bescherming van liberale vrijheden, waaronder burgerrechten en vrije-marktwerking – is Europese afstemming vereist om een vuist te maken.

Alleen zo kan voorkomen worden dat de AIIB leidt tot een nieuwe schuldencrisis in ontvangende landen of projecten onderneemt die slecht zijn voor het milieu of minderheden schade toebrengen. Gezamenlijk optreden is ook noodzakelijk om te voorkomen dat Peking erin slaagt de officiële bevordering van democratie en mensenrechten door Europese landen te neutraliseren, bijvoorbeeld door inperking van commerciële en diplomatieke toegang van landen wier leiders de Dalai Lama ontmoeten (zoals in het geval van het Verenigd Koninkrijk na 2012), landen die Taiwan erkennen (in Europa alleen nog het Vaticaan) of landen die een prijs toekennen aan mensenrechtenactivisten (Noorwegen na het toekennen van de Nobelprijs voor de Vrede aan een Chinese dissident in 2010).

Een tweede serie vragen die aandacht verdient is: hoe kunnen de Nederlandse en Europese belangen het beste behartigd worden? Hoe accommoderend willen we tegenover China zijn? Is het in het belang van Nederland en Europa als er ook van andere internationale organisaties een tweede, Chinese versie komt? Concreet: willen we dat China ook zijn eigen IMF sticht? De ervaring met de ADB doet vermoeden dat China dergelijke initiatieven doorzet, zelfs als bestaande instituties wel meer hervormen.

De vraag is dus meer hoe hierop in te spelen dan hoe dit te proberen te voorkomen. Goed voorbereid zijn is een eerste vereiste: de keuze om deel te nemen is op zichzelf al een onderhandelingstroef. Meer en bredere vertegenwoordiging aan de bestuurstafel en in topfuncties is de manier om in de praktijk je stem te doen horen, zeker als de boodschap inzake standaarden en idealen steeds eenzelfde is. Dit vereist coördinatie tussen gelijkgestemde landen, maar vooral ook discipline. Want als de afgelopen maanden iets hebben laten zien, dan is dat wanneer er één kikker uit de kruiwagen springt, de kans groot is dat er snel meer volgen.

Dit brengt ons ten slotte tot de meer praktische vraag: welke stappen zijn noodzakelijk voor betere afstemming en meer samenwerking? In de huidige configuratie is de AIIB zelf een heel interessant en ongebruikelijk model: het is een club van Aziaten – hoewel vooralsnog zonder Japan – plus Europeanen, maar zonder de Amerikanen. Dit zou een roep kunnen zijn voor een nieuwe impuls aan de Asia-Europe Meeting (ASEM), het samenwerkingsverband tussen Europa en Azië, dat al jarenlang in het diplomatieke verdomhoekje staat.

Voordeel hiervan is dat ook Europese landen die (vooralsnog) niet deelnemen aan de AIIB, bij het proces betrokken zijn. In Brussel zelf zijn het Comité van Permanente Vertegenwoordigers in de EU (COREPER) en het Economisch en Financieel Comité (ECF) de meest voor de hand liggende organen voor afstemming. Goed nieuws dus dat de AIIB hier al op de agenda staat.

Sommigen zullen zeggen dat de kans op onderlinge afstemming klein is, gezien de status van de EU – die op de meeste internationale terreinen geen mandaat heeft, behalve op handel en investeringen – en de onderlinge verhoudingen tussen landen als het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. De concurrentie om economisch gewin en een sterkere positie en prestige ten opzichte van de andere EU-landen is erg sterk. Dat roept de vraag op: wat is plan B in het geval een gezamenlijk front er niet van komt? Of hebben we de Verenigde Staten nodig om ons te dwingen tot meer eensgezindheid?

De toekomst van trans-Atlantische samenwerking

De oprichting van de AIIB is niet alleen een test voor de Europese eenheid en samenwerking, maar heeft ook de grenzen blootgelegd van trans-Atlantische samenwerking. Washington heeft een kans gemist in het engageren van China en kijkt nu vanaf de zijlijn toe hoe Europese landen met China onderhandelen. Een belangrijke les voor de Amerikanen mag zijn dat gezamenlijk EU-VS-optreden richting China in de toekomst vereist dat de Amerikanen voldoende in gesprek gaan met de Europeanen. Druk alléén werkt niet nu China zich zo verleidelijk weet op te stellen.

Op hun beurt dienen Europese landen te overwegen of de Amerikaanse inzet voor Europa’s veiligheid enige terughoudendheid richting Peking waard is. Deze vraag is des te prangender nu Rusland offensieve troepen inzet aan de grenzen van NAVO-landen en nucleaire aanvallen op Europese hoofdsteden simuleert.[7] Dit is geen oproep voor een gezamenlijk trans-Atlantisch front tegen China, maar wel voor enig collectief bewustzijn over de gevolgen van Europees beleid ten opzichte van China op de positie van de Verenigde Staten in Azië en wellicht zelfs op de bijdrage die de Amerikanen leveren aan stabiliteit in Europa.

Zo heeft Pekings succes inzake de AIIB de druk op Washington vergroot om onderhandelingen over het Trans-Pacific Partnership af te ronden, en daarmee een kernonderdeel van Obama’s strategische focus op Azië (Pivot to Asia) tot een succesvol einde te brengen. Deze en andere Amerikaanse initiatieven in Azië lopen uiteraard niet per se parallel met de belangen van Europa. Hoewel Europese landen dus zeker niet altijd blind de Amerikanen moeten volgen, zou de impact op Washingtons beleid wel een strategische overweging moeten zijn die het nu onvoldoende is. De voor de hand liggende reden hiervoor is dat Europese handelslanden profiteren van de stabiliserende effecten die de Amerikaanse aanwezigheid in de Aziatische regio ook heeft. Zolang als Europa geen gedeelde visie en beleid heeft hoe de stabiliteit in Azië op een andere manier te waarborgen, is het ondermijnen van Washingtons rol dus gevaarlijk spel.

Conclusie

Europese landen staan voor cruciale vragen in relatie met China, dat in rap tempo zijn rol en invloed in de wereld aan het vergroten is. Pekings initiatief voor een nieuwe Aziatische investeringsbank zet het debat hierover op scherp, maar is niet de eerste en zeker niet de laatste stap in China’s ambitie. Europese lidstaten hebben een stempel gedrukt op de structuur van de AIIB door beïnvloeding van de oprichtingsartikelen, en kunnen dit in de toekomst blijven doen in het dagelijks bestuur en activiteiten van de nieuwe Bank. De kans op succes in deze groeit als Europese en andere ‘gelijkgestemde’ ledenlanden met een eenduidige stem weten te spreken.

De inzet moet zijn en blijven: transparante procedures voor onder meer de beoordeling van leningen; heldere standaarden voor bijvoorbeeld goed bestuur, sociale verantwoordelijkheid en milieu; en aandacht voor de beheersbaarheid van de schuldenlast van lenende landen. Wanneer de Bank operatief is, moeten Europese landen lidmaatschap ook aanwenden ten behoeve van andere gedeelde belangen in de relatie met China en andere landen in de regio. Denk bijvoorbeeld aan het vormgeven van vriendschappelijke relaties tussen Oost-Aziatische landen onderling (meer samenwerking en integratie) en van landen in die regio met Europa; en het bevorderen van duurzame ontwikkeling en andere Europese waarden, waaronder democratie, burgervrijheden en vrije-markteconomie.

Europa kan zich herpakken voordat de bank volgend jaar werkelijk leningen gaat uitzetten. Dat is niet gemakkelijk, maar wel hoognodig. Want ongecoördineerd handelen mag dan op de korte termijn contracten opleveren voor Europese bedrijven, op den duur ondermijnt het alle respect van China voor Europa als mondiale speler om rekening mee te houden.

Noten

De auteurs danken Clingendael-collega Frans-Paul van der Putten voor zijn waardevolle input op dit artikel.
Berekening van de ADB, 2009.
Maaike Okano-Heijmans & Duncan Waardenburg, The Asian Development Bank: What’s in it for Europe?, Clingendael Report, februari 2014, pp. 11-12.
Medio april reageerde Peking afwijzend op Taiwans poging om als stichtend lid toe te treden tot de AIIB. China gaf wel aan dat de in zijn ogen afvallige provincie later, en onder “gepaste naam”, als regulier lid van de Bank mag toetreden.
Kamerbrief uitkomst AIIB onderhandelingen, Tweede Kamer, 16 juni 2015.
Kamerbrief over de Asian Infrastructure Investment Bank, Tweede Kamer, 28 maart 2015.
Daniel Twining, ‘European rush to join China’s AIIB threatens trans-Atlantic alliance’, Nikkei Asian Review, 20 maart 2015.