Internationale Spectator 2 – 2016 (jrg. 70) – Item 5 van 7

ARTIKEL

Het huwelijk van de Dominee en de Koopman: mensenrechten mogen wat kosten

Joël Voordewind en Shamir Ceuleers

Met tal van conflicten en brandhaarden aan de rand van de Europese grenzen is het niet verwonderlijk dat de koers en de visie achter het Nederlandse buitenlandbeleid wordt geëvalueerd, bekritiseerd en – waar nodig – wordt bijgesteld. Het buitenlandbeleid van Nederland moet immers ook toekomstbestendig zijn en een antwoord bieden op de actuele kansen en bedreigingen in de wereld.

In zijn uitvoerig epistel stelt VVD-kamerlid Ten Broeke zijn liberale visie op het buitenlands beleid van Nederland ten toon. Het komt niet geheel als een verrassing dat de spreekwoordelijke dominee er in de liberale wereldvisie bekaaid vanaf komt. Samengevat kan het Nederlands belang, in de optiek van de liberalen, geënt zijn op morele overwegingen, maar die overwegingen mogen nooit de overhand krijgen ten nadele van het Nederlands belang.

In de optiek van de ChristenUnie is een dergelijke opstelling niet alleen vanuit het (juridisch) humanitair perspectief onwenselijk en mogelijk zelfs ongrondwettelijk,‍[1] maar op de langere termijn zelfs schadelijk voor het Nederlands belang. Wij pleiten dan ook voor een gezond huwelijk tussen de koopman en de dominee, waarbij de één niet ondergeschikt is aan de ander.

Een (on)geloofwaardig buitenlandbeleid

De liberalen claimen ten onrechte dat een sterke dominee in het buitenlandbeleid per definitie ten koste moet gaan van de koopman. De dominee mag dan ook zijn gang gaan, zolang hij de koopman maar niet voor de voeten loopt. Daarmee komt immers het Nederlands belang in het gedrang.

Die veronderstelling berust echter op een misvatting. Niet alleen wordt het Nederlands belang hiermee beperkt, het gaat immers alleen om het economische gewin / de economische schade op de korte termijn. Maar Nederland, als klein handelsland, kent niet voor niets de grondwettelijke taak de internationale rechtsorde te bevorderen. Het opkomen voor mensenrechten elders in de wereld dient daarmee ook nadrukkelijk het belang van Nederland.

Het opkomen voor mensenrechten elders in de wereld dient ook nadrukkelijk het belang van Nederland.

© Wikimedia Commons

"Het opkomen voor mensenrechten elders in de wereld dient ook nadrukkelijk het belang van Nederland."

Naast dat eigen belang wordt echter ook vergeten dat Nederland als welvarend land de kennis en kunde in huis heeft om hier een concrete bijdrage aan te leveren. Vaak stellen de liberalen dat Nederland niet in zijn eentje de wereldproblematiek kan oplossen. Dat is natuurlijk een vanzelfsprekendheid, maar is allerminst een legitieme reden om de rol van de dominee te verzwakken.

In de hernieuwde liberale visie wordt bovendien gepleit voor terugkeer naar ‘business as usual’ – het beleid dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken juist heeft bestempeld als een (ongewenste) legitimatie van autoritaire regimes. Op de korte termijn wellicht goed voor de portemonnee, maar het zorgt voor een mensenrechtenbeleid verstoken van enige geloofwaardigheid.‍[2] Het belang hiervan in het buitenlandbeleid is echter cruciaal. Het concept geloofwaardigheid binnen het veiligheidsparadigma biedt daarvoor ook handvaten, die binnen deze context ook uiterst bruikbaar zijn. Binnen dit kader geldt dat geloofwaardigheid bestaat uit drie factoren: bewustzijn, beschikbaarheid en bereidheid; of, anders gesteld, uit drie beknopte vragen: Ben je bewust van de dreiging (of, in casu, de ernstige schending van de mensenrechten)? Beschikt men over de capaciteiten om tot afschrikking over te gaan? En ben je bereid deze middelen in te zetten?‍[3]

In Ten Broeke’s relaas worden de dominee en de koopman teveel tegen elkaar uitgespeeld

Een mensenrechtendialoog is immers niet bij voorbaat ongeloofwaardig wanneer de aangesproken partij – zoals bijvoorbeeld Saoedi-Arabië – vóór aanvang al weet dat een dialoog geen enkel nadelig gevolg zal hebben? Aan het bewustzijn van de mensenrechtenschendingen is nauwelijks gebrek en de middelen – zeker in Europees of internationaal verband – om hieraan iets te doen zijn eveneens ruimschoots aanwezig. Maar wanneer het nationaal – of economisch – belang immer prevaleert boven het moreel belang, dan resteert een tandeloos en daarmee een ongeloofwaardig instrumentarium.

Het is duidelijk dat de dominee en de koopman in het liberale relaas teveel tegen elkaar worden uitgespeeld. Hoewel deze twee uitgangspunten inderdaad op gespannen voet kunnen staan, gaan ze juist vaak ook heel goed samen. Zo heeft de vrij recente toename van het aantal mensenrechtenbepalingen in internationale handelsverdragen ertoe geleid dat de mensenrechtensituatie in diverse landen is verbeterd, ondanks het feit dat het opnemen van dergelijke clausules voortvloeiden uit (handels)belangen die vaak zelden iets met mensenrechten te maken hadden.‍[4] Een sterke handelspartner, zoals Nederland, is daarmee wellicht zelfs bij uitstek een geloofwaardige partner om mensenrechten in het buitenland te bevorderen.

De praktijk

Het ontbreekt in het liberale betoog aan concrete voorbeelden uit de (recente) praktijk die de keuzes en consequenties van het liberale beleid illustreren; hetgeen begrijpelijk is, want geen enkel voorbeeld past volledig in het keurslijf van één bepaalde visie. Dat neemt niet weg dat deze voorbeelden, zelfs met een dergelijk voorbehoud, illustratief of verhelderend kunnen werken. Dat we inmiddels toe zijn aan een tweede kabinet met een sterke liberale inslag, is daarbij natuurlijk ook een relevant gegeven, omdat we hier een aantal duidelijke gevolgen zien die overeenkomen met het uitgangspunt dat het Nederlandse belang moet prevaleren boven morele overwegingen.

Belangrijke notie daarbij in onze optiek is dat dit nationaal belang soms zelfs prevaleert boven internationaal-mensenrechtelijke verplichtingen. Door middel van drie belangrijke gebeurtenissen uit het (recente) verleden wordt dan ook duidelijk dat de liberale visie op het buitenlands beleid uiteindelijk onwenselijk en op de langere termijn onhoudbaar is. Het vierde punt wat wordt aangehaald, biedt echter – ook vanuit liberaal perspectief – nog volop kansen, aangezien het laatste woord hierover in het Nederlands parlement nog niet is gevallen.

Minister Ploumen in Jordanië, maart 2015.

© Flickr / Ministerie van Buitenlandse Zaken

Minister Ploumen in Jordanië, maart 2015.

1. Arabische strubbelingen

In zijn eerste rapport over de gebeurtenissen in de Arabische wereld constateert de AIV met hoopvol optimisme dat de weg naar democratie is ingeslagen. Enkele jaren later komt de Adviesraad met zijn vervolgrapport echter tot de conclusie dat het optimisme tevergeefs is geweest, aangezien de roep om democratie in sommige landen bloedig is onderdrukt en in andere landen door radicale politieke islam is gekaapt.‍[5] Ondanks dat de AIV het gevaar van de politieke islam binnen de Arabische lente schromelijk heeft onderschat,‍[6] bleef zijn onderliggende conclusie over het gevoerde westerse beleid in het verleden als een paal boven water staan. Zo constateerde het adviesorgaan: “Teveel hebben westerse regeringen zich in het verleden geïdentificeerd met autocratische regimes (…)”‍[7] en “had men meer belang bij stabiele dictaturen in de regio dan bij democratisering”.‍[8]

Uit uitgelekte ambtsberichten blijkt dat de koopman in het Nederlands buitenlandbeleid zich nogal laat gelden ten koste van de dominee, bijvoorbeeld wanneer internationale sancties het economisch belang van Nederland belemmeren.‍[9] Die invloed werd voor de Tweede Kamer ook duidelijk zichtbaar toen de wapenexport naar Egypte tijdelijk werd stilgelegd na een motie, ingediende door de ChristenUnie.‍[10] De aanleiding hiervoor was de bloedige aanslag van het Egyptische leger op Koptische christenen in 2011, waarbij 25 doden en meer dan 200 gewonden vielen.

Het Nederlandse bedrijfsleven liet zich duidelijk gelden met de boodschap dat opschorting van de wapenexport niet gewaardeerd werd. Er werd zelfs aangegeven dat – indien de wapenexport niet op de korte termijn hervat zou worden – werd overwogen de bedrijfsvoering buiten Nederland te verplaatsen om zo het tijdelijke exportverbod te omzeilen. De coalitiepartijen van het kabinet Rutte-1 stemden uiteraard tegen deze motie, maar doordat het een minderheidskabinet betrof, kon de motie uiteindelijk wel op een meerderheid in de Kamer rekenen.

Wat dat betreft is de nieuwe liberale inslag niets meer dan oude wijn in nieuwe zakken. Binnen die context is de redenering van de VVD-fractievoorzitter – “beter een goede dictator, dan een slechte democratie”‍[11] vanuit economisch perspectief begrijpelijk, maar desondanks zeer onwenselijk omdat dit in de praktijk er ook toe kan leiden dat Nederland hierdoor indirect bijdraagt aan de onveiligheid van burgers in het buitenland. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat dit uitgangspunt onder meer indruist tegen het advies van de AIV, dat stelt dat het “niet in de rede ligt (…) innige vormen van samenwerking aan te gaan met landen die zich schuldig maken aan ernstige mensenrechtenschendingen”.‍[12]

Dit is temeer relevant omdat het negeren van mensenrechtenschendingen uiteindelijk ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan (de toename van) instabiliteit, onrust en geweld. Elementen die evident niet bijdragen aan een aantrekkelijk investeringsbeleid voor landen als Nederland. De val van de Berlijnse muur is bovendien een voortdurende herinnering dat een onderdrukkend bewind niet tot in lengte van dagen kan voortbestaan.

2. Bed-bad-brood

Het tweede voorbeeld brengt ons bij de bed-bad-brood-kwestie. In eerste instantie lijkt het vreemd het debat rondom de Nederlandse opvang van uitgeprocedeerde vreemdelingen te koppelen aan een visie op het buitenlands beleid. De wijze waarop Nederland met zijn vreemdelingen omgaat, is immers in eerste instantie vooral een nationale aangelegenheid.

Wat de ChristenUnie betreft is dit primair ook het geval, maar de reactie van het kabinet Rutte-2 op de veroordeling van de Raad van Europa‍[13] zorgt voor een interessante parallel met de visie op het buitenlandbeleid. Ook hierbij moest het moreel-juridisch belang – in dit geval vastgelegd in het Europees Sociaal Handvest – wijken voor het Nederlands belang. Wanneer Nederland zelf gemakzuchtig omgaat met internationaalrechtelijke verplichtingen, tast dat ook de geloofwaardigheid van Nederland in het buitenland aan. Wat dat betreft moet Nederland in zijn nationale aangelegenheden consequent en geloofwaardig omgaan met de mensenrechten die wij in het buitenland pogen te bevorderen. ‘Practise what you preach’ moet in onze optiek dan ook nadrukkelijk onderdeel uitmaken van een effectief en geloofwaardig Nederlands buitenlandbeleid.

In de zomer van 2014 heeft het Europees Comité voor Sociale Rechten (ESCR) geconstateerd dat het Nederlandse beleid om uitgeprocedeerde vreemdelingen basale levensbehoeften (bed-bad-brood) te ontzeggen, in strijd is met de juridische verplichtingen die voortvloeien uit het Europees Sociaal Handvest. Een jaar later volgde het Comité van Ministers van de Raad van Europa, een politiek orgaan,‍[14] zonder eenduidige conclusies te verbinden aan de uitspraak. Het Nederlandse kabinet distantieerde zich vervolgens van de veroordeling door te stellen dat het ESCR zich met haar veroordeling buiten haar mandaat begaf.‍[15]

Het kabinet gaat echter voor het gemak voorbij aan de rechtmatige juridische verhoudingen. Alleen het ESCR heeft de exclusieve bevoegdheid een schending van het verdrag te constateren, het Comité van Ministers gaat slechts over de aanbevelingen. In het gezaghoudende Explanatory Report, waarin de interpretatie van het verdrag nader wordt beschreven, staat hierover het volgende: “The Committee cannot reverse the legal assessment made by the Comittee of Independent Experts..”‍[16] Ook het ECSR heeft eerder een soortgelijke argumentatie van tafel geveegd door te stellen dat het Comité van Ministers zich niet mag uitspreken over het juridische oordeel van het ECSR.‍[17]

Het is dus niet het ESCR wat buiten de oevers van haar mandaat treedt, maar juist het Nederlandse kabinet door het juridische oordeel van het Comité van de Raad van Europa naast zich neer te leggen. Op deze wijze gaat Nederland selectief om met internationaalrechtelijke verplichtingen en geeft het andere landen (met een slechte mensenrechtenreputatie) een excuus om aan te geven dat zelfs landen als Nederland zich niet houden aan alle juridische verplichtingen.

Vluchtelingenkamp in het Turkse Kahramanmaraş, maart 2016.

© Europese Commissie

Vluchtelingenkamp in het Turkse Kahramanmaraş, maart 2016.

3. De EU-Turkije deal

Het volgende voorbeeld waar wij de liberale inslag in menen te herkennen, is de deal tussen de EU en Turkije. De mislukking van de Arabische lente heeft in Syrië geleid tot een bloedige burgeroorlog, met ongekende regionale en internationale consequenties. Naast het haast ontelbare aantal doden en gewonden in Syrië zelf, heeft het ook een ongekende stroom van vluchtelingen naar Europa teweeggebracht. Om die reden heeft de EU een overeenkomst met Turkije bereikt, waarin is afgesproken dat Turkije die vluchtelingenstroom indamt. In ruil daarvoor kan Turkije onder meer rekenen op een financieel steunpakket van 6 miljard euro, hernieuwde onderhandelingen over EU-toetreding en versnelde visumliberalisatie.

De uitzonderlijke deal is eigenlijk nu al een schoolvoorbeeld uit de praktijk waarbij de bescherming van fundamentele mensenrechten wordt uitgeruild tegen het nationale belang, in dit geval om de migratiestroom naar Europa te beperken. De rechtsbescherming van vluchtelingen in Turkije was al zeer beperkt, doordat het land een voorbehoud heeft gemaakt op het VN-Vluchtelingenverdrag zodat de rechtsbescherming die daaruit voortvloeit alleen van toepassing is op slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Andere vluchtelingen, waaronder de Syriërs, kunnen hier dan ook geen aanspraak op maken.‍[18] Desondanks is ook Turkije gehouden aan het verbod om vluchtelingen terug te sturen naar onveilig derde landen zoals Syrië – het zogenaamde non-refoulement beginsel.‍[19]

De migratiedeal met Turkije is nu al een schoolvoorbeeld uit de praktijk waarbij bescherming van fundamentele mensenrechten wordt uitgeruild tegen het nationale belang

Er zijn echter inmiddels zeer uitvoerig beschreven rapporten door gerenommeerde mensenrechtenorganisaties die melden dat Turkije niet alleen massaal Syrische vluchtelingen gedwongen heeft teruggestuurd, maar ook dat Turkse grenswachters vluchtelingen, waaronder kinderen, hebben doodgeschoten.‍[20] Deze berichtgeving heeft er noch in Nederland, noch in andere EU-lidstaten toe geleid dat het terugsturen van vluchtelingen naar Turkije is stopgezet.

De morele overwegingen van de dominee, zelfs wanneer deze overwegingen voortvloeien uit dwingend internationaal recht, moeten nu voor het eerst in de moderne geschiedenis van Nederland en Europa plaatsmaken voor het primaire Nederlandse belang.

Genocide?

Dan tot slot het vierde ijkpunt van dit betoog: de situatie in het Midden-Oosten sinds de opkomst van radicaal islamitische invloeden, waaronder met name ISIS. De internationale gemeenschap – Nederland niet uitgezonderd – heeft in het verleden belangrijke steken laten vallen bij het (h)erkennen van – en het optreden tegen – misdaden tegen de menselijkheid, waaronder etnische zuivering en genocide. Denk bijvoorbeeld aan de genocide in Rwanda of in Srebrenica. Maar denk ook verder in het verleden aan de politionele acties van Nederland in de voormalige koloniën. Pas in 2003 (!) kwamen er excuses voor de Nederlandse oorlogsmisdaden. De excuses betroffen echter alleen specifieke gevallen van standrechtelijke executies, terwijl de discussie over eventuele vergoedingen nog altijd voortsleept.

Ook nu wordt de internationale gemeenschap geconfronteerd met een sluipende genocide, dit maal met name gericht op minderheden, zoals Yazidi’s en christenen. Voor het eerst in de geschiedenis zijn delen van het Midden-Oosten, de bakermat van het christendom, grotendeels vrij van christenen. In onze overtuiging is de wijze waarop het Westen reageert op deze ontwikkelingen, een belangrijke lakmoesproef. Tot nu toe is het angstvallig stil geweest, ook vanuit de Nederlandse politiek.

Natuurlijk draagt de internationale gemeenschap met een grootschalige militaire missie bij aan de strijd tegen ISIS. Het is echter een misvatting te veronderstellen dat de internationale gemeenschap hiermee voldoet aan haar morele en volkenrechtelijke verplichting om deze misdaden tegen de mensheid tegen te gaan. Het ontbeert de militaire strategie immers aan een specifiek en gericht beleid om de etnische en religieuze genocide een halt toe te roepen. We lopen daarbij het risico dat straks de militaire strijd tegen ISIS is gewonnen, om vervolgens te constateren dat etnische en religieuze genocide op minderheden als Yazidi’s en christenen is geslaagd.

Strikt genomen is het niet direct in het Nederlands belang zich hiervoor sterk te maken. Sterker nog, het überhaupt erkennen dat er sprake is van genocide, zoals inmiddels al wel is gebeurd door onder meer verscheidene internationale actoren, waaronder de Amerikaanse regering,‍[21] brengt verplichtingen met zich. Het betoog van Ten Broeke maakt echter onvoldoende duidelijk of het voorkomen van dergelijke misdaden automatisch moet leiden tot ingrijpen. Wel stellen de liberalen terecht, en dat biedt perspectief, dat een veto van de VN-Veiligheidsraad er niet toe mag leiden dat de internationale gemeenschap verlamd raakt of gevrijwaard is om in te grijpen.

In zijn liberale visie op het buitenland beleid gaat Ten Broeke verder niet concreet in op de situatie in het Midden-Oosten. Het is belangrijk dat de roep tot erkenning van de religieuze en etnische genocide in het Midden-Oosten verder gaat dan een oproep van christelijke partijen, maar ook juist wordt omarmd door de liberalen. Zij zijn namelijk immers als geen ander in staat principes én macht te combineren.‍[22] Laat Nederland dan, met steun van de liberalen, internationaal en Europees het voortouw nemen om de gebeurtenissen in het Midden-Oosten bij naam te noemen zodat het huidige militair ingrijpen in Syrië en Irak niet alleen gericht is op de militaire strategie, maar ook op het tegengaan, bestrijden en voorkomen van de misdaden tegen de menselijkheid die nu gaande zijn.

Het is nog niet te laat, maar de tijd dringt. Natuurlijk wordt de sluipende genocide hierdoor niet ineens gestopt. Sterker nog, tegenwoordig wordt er zelfs met genocidepleger Bashir, president van Soedan, publiekelijk zaken gedaan.‍[23] Desondanks kan het ‘stempel’ genocide wel bijdragen aan een begin van een oplossing door middel van gericht beleid om verdere escalatie te voorkomen en tegen te gaan.

Slot

De liberalen pleiten nadrukkelijk voor een pragmatische benadering van het buitenlandbeleid. Met principes is immers niets mis, maar morele overwegingen mogen nimmer het belang van Nederland overstijgen. In de praktijk leidt een dergelijke benadering echter tot een mensenrechtenbeleid zonder tanden. Als mensenrechten al in een bilateraal overleg op de agenda staan, zullen deze alleen en marge besproken worden. Zeker wanneer (economische) belangen aanzienlijk zijn, zal Nederland zeer terughoudend zijn om verregaande maatregelen of sancties te steunen. Dat hebben we in het verleden onder meer gezien bij (verscherping van) sancties tegen Iran en een tijdelijke stop op de wapenhandel met Egypte wegens de bloedige onderdrukking van religieuze minderheden aldaar. Ook de huidige EU-Turkije-deal is bij uitstek een logisch voortvloeisel van het liberale gedachtengoed. Om de vluchtelingenstroom naar Europa in te dammen, worden fundamentele mensenrechten uitgeruild.

De ChristenUnie wenst een buitenland beleid met méér ambitie. Dat betekent niet dat een handelsland als Nederland permanent langs de zijlijn met het geheven vingertje moet wijzen, het betekent wel dat wanneer fundamentele mensenrechten op het spel staan, Nederland – onder meer in Europees en internationaal verband – pal moet staan voor die mensenrechten. De liberalen kunnen hiermee beginnen door de sluipende genocide in het Midden-Oosten daadwerkelijk dusdanig te benoemen. Die fundamentele en universele mensenrechten raken immers onze eigen rechtsstaat en identiteit, alsook de geloofwaardigheid van ons eigen buitenlands beleid.

Noten

De Nederlandse regering heeft conform artikel 90 van de Nederlandse Grondwet de taak de internationale rechtsorde te bevorderen.
Zie ook Maaike Okano-Heijmans en Huub Ruël die het volgende concludeerden: “De controverse van (korte-termijn) handelsvoordeel en een rechtvaardiger wereld is vaak een schijntegenstelling; de koopman kan ook een goede dominee zijn”, in ‘Commerciële diplomatie en internationaal ondernemen: koopman versus dominee in de nieuwe economische wereldorde, Internationale Spectator, jrg. 65, nr. 9, september 2011, pp. 463-467.
Ontleend aan ‘De relevantie van afschrikking als veiligheidsconcept’ uit ‘Afschrikking als veiligheidsconcept tegen niet-traditionele dreigingen’, Verdiepingsstudie Clingendael Monitor 2015 (pp. 63-65).
“The main argument of this book is that policymakers responsible for creating fair preferential trade rules in the United States and Europe have made them mostly to suit their own needs and purposes, seldom intending to help abused people elsewhere or to strengthen global norms. (…) Yet trade rules are not all empty promises. (…) Some fair trade regulations do make a difference insofar they motivate governments to better protect people and to punish those who break the rules (…)”, zie: Emilie M. Hafner-Burton, Forced to be Good: Why Trade Agreements Boost Human Rights, London: Cornell University Press, 2009, p. 5.
De AIV heeft binnen enkele jaren drie adviesrapporten gepresenteerd over de Nederlandse houding ten opzichte van de Arabische regio: Hervormingen in de Arabische regio: kansen voor democratie en rechtsstaat?’(2011, nr. 75), ‘De Arabische regio, een onzekere toekomst’ (2012, nr. 79) en ‘Nederland en de Arabische regio: principieel en pragmatisch’ (2014, nr. 91).
In 2011 schreef de Adviesraad nog dat “de Nederlandse regering zich niet moet laten gijzelen door de angst dat radicale islamitische groeperingen een greep naar de macht doen” (p. 21) In zijn laatste rapport uit 2014 zegt de Adviesraad daarover onder meer het volgende: “De ontwikkelingen in de Arabische regio laten zien dat de kloof tussen wensdenken en realiteitszin groot is. Er bestonden in 2011 te hoge verwachtingen ten aanzien van verkiezingen en democratisering in de regio” (p. 31).
Id 5 (2011), p. 25.
Id 5 (2012), p. 6.
Een Nederlandse topdiplomaat voerde het woord namens Nederland over het beleid t.a.v. Iran, terwijl hij voorheen voor een periode van 2 jaar was gedetacheerd bij Shell (uit: ‘Shell heeft grote invloed op buitenlandbeleid kabinet’, NRC Handelsblad, 20 januari 2011; en het bericht dat Nederland geen voorstander was van sancties t.o.v. Iran indien deze de belangen van Shell zouden benadelen (uit: NOS.nl, ‘Nederland neemt het op voor Shell, 19 januari 2011).
Motie Voordewind over geen wapenexportvergunning aan Egypte, 22-12-2011, Kamerstuknummer 22054-184.
‘Interview Halbe Zijlstra, VVD wil meer samen optrekken met dictators: Realistisch beleid moet vluchtelingenstroom indammen’, de Volkskrant, 28 maart 2015.
Id 5, (2014) p. 31
Volgens Europees Comité voor de Sociale Rechten leidt het Nederlandse beleid tot de schending van de mensenrechten
Hier nemen alle ministers van de verdrag houdende lidstaten aan deel. Het Nederlandse kabinet is hierin dus ook vertegenwoordigd.
Kamerbrief over resolutie van het Comité van Mnisters in ESH-klacht CEC, 22 april 2015.
Explanatory Report, Council of Europe
Zie H. Cullens, ‘The Collective Complaints System of the European Social Charter: Interpretative Methods of the European Committee of Social Rights’, Human Rights Law Review, jrg. 9 (2009), nr. 1, pp. 61-93. Cullens verwijst naar Klacht nr. 16/2003, Confédération francaise de l’Encadrement CFE-CGC v France.
Voor een uitvoerige bespreking van de wijze waarop Turkije en andere landen uitvoering geven aan non-refoulement met betrekking tot Syrische vluchtelingen, zie ook M. Sanderson, ‘The Syrian crisis and the Principle of Non-Refoulement’, International Law Studies, jrg. 89 (2013), pp. 779-801.
Volgens experts heeft het uitgangspunt van non-refoulement de status van jus cogens, oftewel dwingend internationaal recht, bereikt. Daarmee is dit beginsel ook bindend voor Turkije. Zie ook: J. Allain, ‘The jus cogens nature of non-refoulement’, International Journal of Refuge Law, jrg. 13 (2001), nr. 4, pp. 533-558.
Zie bijv. ‘Turkey: illegal mass returns of Syrian refugees expose fatal flaws in EU-Turkey deal’, Amnesty International, 1 april 2016;‘Turks shoot to kill as refugees cross border’, The Times, 31 maart 2016. Berichten over het doden van Syrische vluchtelingen door Turkse grenswachters komen al sinds 2013 voor, zie ook: ‘Syria refugees “shot and killed by Turkish border guards”’, 20 november 2014.
Het Europees Parlement heeft een resolutie aangenomen, zoals ook de parlementaire assemblee van de Raad van Europa en de Amerikaanse Huis van Afgevaardigden. Inmiddels spreekt ook de Obama-regering over een genocide.
“Zo combineer je principes en macht. Ik wil kleinere partijen niets verwijten, maar het moraliserende gepraat is mij soms wat te leeg, te gratuit. We voelen ons aan het einde van de dag weer goed, omdat we “het gezegd hebben”. Citaat uit een interview met Han ten Broeke, VVD’er vanaf zijn dertiende, 23 januari, Nederlands Dagblad.
Zie bijv. ‘Sudan receives 100 million euros from EU to stem irregular migrants’, Sudan Tribune, 18 februari 2016; en ‘Hoe Bashir weer salonfähig wordt’, NRC Handelsblad, 12 april 2016.