ARTIKEL
Hoewel het nog een beetje te vroeg is om het buitenlands beleid van de ‘Zweedse coalitie’[1] aan een grondige analyse te onderwerpen, is het wel al mogelijk de krachtlijnen eruit te halen en vragen te stellen bij de diverse aspecten van het buitenlands beleid van de federale Belgische regering Michel I en van de regionale Vlaamse regering Bourgeois I. Wat zijn de (nieuwe) rode draden in het gevoerde buitenlandbeleid? Welke kanttekeningen kunnen daarbij gemaakt worden?
Wat de politieke aansturing van het federaal buitenlands beleid betreft is er onder de regering-Michel I alvast één belangrijk verschil met de voorgaande regering-Di Rupo I. De post van ‘minister van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking’ werd uit elkaar gehaald. De Franstalige liberaal Didier Reynders (MR), tevens vice-premier, is nog steeds minister van buitenlandse zaken, maar niet langer van ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel. Ontwikkelingssamenwerking is in handen van de Vlaamse liberaal Alexander De Croo (Open VLD).
Buitenlandse handel is een geval apart. De hoofdmoot van die bevoegdheid ligt de facto bij de gewesten, maar toch blijft er op het federale niveau een staatssecretaris voor buitenlandse handel. Deze post wordt bemand door Pieter De Crem (Vlaams christen-democraat, CD&V), die in de vorige regering minister van defensie was. Recent vroeg de Vlaamse partijleider van de N-VA Bart De Wever zich af wat Pieter De Crem de hele dag deed, omdat inzake buitenlandse handel toch vooral de gewesten aan zet zijn.[2]
Dat deze aanval werd ingezet, is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Het wijst vooral op het aanhoudende spanningsveld binnen de federale regering tussen de christen-democraten enerzijds en de Vlaams nationalisten anderzijds. CD&V wil zich daarbij het ‘sociale gezicht’ van de federale regering aanmeten, wat maar moeilijk lukt. Ook in de buitenlandspolitieke vertaling van de Belgische standpunten, zoals inzake de Griekse schuldencrisis of het migratievraagstuk, vertoont België opmerkelijke ‘noordelijke’ elementen in zijn buitenlands beleid. De term ‘Zweedse’ coalitie is daarom nog zo slecht niet gekozen. Tot slot is de post van minister van defensie naar de Vlaams nationalisten gegaan, te weten naar Steven Vandeput.[3]
Een ander kenmerk van de Zweedse coalitie op het Belgische federale beleidsniveau zijn de besparingen bij de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken. Onder de vorige regering-Di Rupo waren deze nog beperkt gebleven, vandaag de dag zijn deze vrij verregaand. Eind 2014 liet minister Reynders in een nota weten dat hij als gevolg van de aangekondigde besparingen 33 buitenlandposten wilde sluiten. Uiteindelijk werd ervoor gekozen ‘slechts’ 18 federale diplomatieke posten definitief te sluiten. Zo worden de ambassades in onder meer Tallinn (Estland), Riga (Letland), Vilnius (Litouwen), Ljubljana (Slovenië), Nicosia (Cyprus), Bratislava (Slowakije) en Kaboel (Afghanistan) gesloten.
Ook enkele consulaten-generaal sluiten, onder andere Keulen, Rijsel, Straatsburg en Genève. Op het Amerikaanse continent sluit eind 2015 het consulaat in Toronto (Canada). In Afrika gaat het om de ambassades in Tripoli (Libië) en Brazzaville (Republiek Congo) en de consulaten-generaal in Casablanca (Marokko) en Johannesburg (Zuid-Afrika). Voorts sluiten de bureaus van Ontwikkelingssamenwerking in Quito (Ecuador) en La Paz (Bolivia).
Het gaat om een nooit geziene sanering, die op jaarbasis 9 miljoen euro moet opleveren – een besparing van 4% op personeel en maar liefst 20% op de werkingskosten.[4] Diverse posthoofden moeten terugkeren naar Brussel. Het personeelsbeleid van de federale diplomatie staat daarmee op zijn kop, want de doorstroming voor de mid careers zal minder gemakkelijk zijn.[5]
In december 2014 had België nog 137 diplomatieke posten: 89 ambassades, 21 consulaten-generaal en negen consulaten, tien permanente vertegenwoordigingen bij instellingen als de Verenigde Naties, de Europese Unie en de NAVO, zes kantoren voor ontwikkelingssamenwerking en twee diplomatieke vestigingen die van een ambassadeur afhangen. De huidige saneringsoperatie katapulteert België terug naar het verleden.
Daarmee verliest de federale regering iets meer dan tien procent van haar “voelsprieten” in het buitenland, de federale buitenlandspolitieke performantie zal afnemen, zeker als we kijken naar de aanzienlijke besparingen op werkingskredieten. Ambassades (en consulaten) leveren niet alleen heel wat diensten aan Belgen in het buitenland, zij volgen ook de dossiers op die in andere landen spelen. De informatie die BZ in haar bilaterale netwerk vergaart, kan van belang zijn om op cruciale momenten de onderhandelingen op Europees of multilateraal vlak te beïnvloeden. Als klein land “met veel buitenland” vormt het Belgische diplomatieke netwerk een onmisbare sleutel om boven het eigen gewicht te spelen, of het nu over de aanpak van de economische crisis, het vraagstuk van de energietransitie, het klimaatdebat, migratievraagstukken of de toekomst van de EU gaat.
Een besparing van deze omvang gaat verder dan alleen de posten; ook zal gekort worden op werkingskredieten, bijdragen aan internationale instellingen, preventieve diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, enz. Positief is wel dat de afgelopen jaren meer middelen geïnvesteerd werden in het diplomatieke netwerk in China en dat er een nieuw consulaat werd opgericht in Chennai (India). In die zin valt de rationalisering op zich zelf nog mee, maar ze zal toch gevoeld worden. Gelukkig sluit minister Reynders nieuwe initiatieven in China niet uit.
Met het sluiten van diverse posten verliest de federale regering meer dan tien procent van haar “voelsprieten” in het buitenland
Tijdens de vorige legislatuur werd al beslist over een hervorming. Toen werd zeer bewust gekozen voor een brede aanwezigheid in het buitenland. Rationaliseren is op zich niet slecht. Op die wijze kan men periodiek nagaan of het instrumentarium nog aangepast is aan de geopolitieke en geo-economische veranderingen in de wereld, alsook aan de strategische doelstellingen die de federale overheid daarbij wil bereiken. De post ‘Brazzaville’ opheffen vormt een breuk met het federale Centraal-Afrikabeleid. Waarom alle diplomatieke vertegenwoordigingen in de Baltische staten schrappen? Men zou ook ambassadeurs kunnen accrediteren voor meerdere landen,[6] of “laptopdiplomaten” invoeren voor bijzondere missies. Met Nederland zou nog intensiever afgestemd kunnen worden om gedeelde ambassades te openen, zoals er thans één wordt gebouwd in Congo.[7]
Op die wijze zou men misschien ook de aanwezigheid in conflictlanden in Centraal-Azië en het Midden-Oosten deels kunnen behouden. Op termijn zou de Bene(lux) zo binnen een uitgebreide EU28+ nog enig soortelijk gewicht kunnen genereren. Kortom, er zijn ook alternatieve, werkbare oplossingen mogelijk voor een smaller doch nog steeds doeltreffend BZ.
De vrees bestaat dat Buitenlandse Zaken het voorwerp vormt van een partijpolitiek steekspel. Ideologisch gezien is de liberale familie voorstander van minder staat, en dus minder uitgaven. Dat een sterk BZ de internationale effectiviteit van België in dossiers als economie, ecologie, energie en migratie kan garanderen, moet blijkbaar wijken voor de eigen geloofsbelijdenis. De N-VA heeft zogezegd geen communautaire agenda, maar is uiteraard niet tegen “minder federale staat”. De grote verliezer binnen de coalitie dreigt vooral de CD&V te worden. Diplomatiek personeel van die politieke signatuur zou in de toekomst wel eens uit de boot kunnen vallen.
Er dreigt een spanningsveld tussen de toebedeelde middelen op federaal niveau en het eigenlijke beleid. Want wie het federale regeerakkoord van oktober 2014 leest, merkt op dat het bulkt van de ambitie op het vlak van het buitenlands beleid. De tekst start vanuit een beperkte geopolitieke omgevingsanalyse. Eén van de eerste elementen die hierin wordt vermeld, is de opkomst van nieuwe radicale groeperingen die het westers samenlevingsmodel in vraag stellen. In antwoord hierop wil de federale regering een meer doelgericht beleid voeren tegen nieuwe radicale groeperingen.[8]
Tegelijkertijd erkent de nieuwe regering dat de mondiale economische verhoudingen grondig gewijzigd zijn, en dat dat belangrijke consequenties heeft. De kernwoorden die de federale regering naar eigen zeggen in haar buitenlands beleid wil uitdragen zijn realisme, betrouwbaarheid en ambitie. Realisme om de gewijzigde geopolitieke en economische context met al haar uitdagingen en bedreigingen te erkennen, te benoemen en aan te gaan. Betrouwbaarheid om de Belgische verantwoordelijkheid tegenover de internationale partners op te nemen. En ambitie om de Belgische rechtsstaat, grondrechten en waarden te verdedigen. Mooie woorden, maar slaagt de regering daar wel in?
Op Europees vlak wil de Belgische regering de weg op van de structurele hervormingen. Daarbij lijkt Brussel eerder aansluiting te zoeken bij Berlijn dan bij Parijs. Dat is op zich wel opmerkelijk. Onder de vorige regering onder leiding van de Franstalige socialist Di Rupo leek Parijs steevast de eerste partner van België, althans toch onder het presidentschap van François Hollande. Di Rupo – zelf van Italiaanse origine – had de mond vol van solidariteit, ook in de schuldencrisis van de zuidelijke Europese landen.
De nieuwe ‘Zweedse coalitie’ lijkt eerder aan te sluiten bij een ‘noordelijker kamp’ in de Europese Unie. Minister van Financiën Johan Van Overtveldt (N-VA) sloeg ook een harde ‘verantwoordelijkheidstoon’ aan in het dossier-Griekenland, die veel weg had van het discours van zijn Duitse ambtgenoot Wolfgang Schäuble. Toen in de vroege uren van 13 juli 2015 Athene onder grote druk akkoord moest gaan met de structurele hervormingen van de Europese en internationale geldschieters, zat België ook op die lijn inzake ‘verantwoordelijkheid’. Dat België zelf een omvangrijke staatsschuld torst en de eigen nationale hervormingsagenda maar met moeite voortschrijdt, leek daarbij geen echte hinderpaal.
Dit alles leidde tot enkele emotioneel geladen debatten in de Belgische kamer van volksvertegenwoordigers. Had België zijn traditionele rol als bemiddelaar in Europese zaken deels verlaten? Was solidariteit nog van kracht? Inzake de andere Europese dossiers blijft België een grote voorstander van meer integratie, al is de begeestering wel wat weggezakt ten faveure van een zakelijker, opnieuw nogal ‘noordelijke aanpak’. Het regeerakkoord noemt in deze een waslijst van technische dossiers die de komende tijd aan de orde moeten komen, te weten het stimuleren van economische groei en investeringen via de EU2020-strategie; het verder verdiepen van de economische en monetaire unie, met inbegrip van haar sociale dimensie; het ontwikkelen van een klimaat- en energiebeleid dat is aangepast “aan de noden van deze tijd”; en een beter beheer van de migratiestromen.
Juist dankzij zijn sterk uitgebouwde sociale middenveld is België een natuurlijke actor om op Europees niveau voor een sociale dimensie te pleiten. CD&V-boegbeeld Kris Peeters liet het premierschap langs zich voorbijgaan om zijn CD&V-collega Marianne Thyssen de functie van Europees Commissaris te kunnen laten innemen. Uiteindelijk kreeg zij daarin de post van ‘Werkgelegenheid en Sociale Zaken’.[9] Nochtans blijft deze sociale dimensie tot op heden vrijwel onvertaald in het buitenlands beleid van de huidige Belgische regering, en blijft het eerder gemelde spanningsveld tussen de CD&V en de andere partijen hieromtrent bestaan.
Inzake migratiebeleid menen sommigen dat de regering ook te hard inzet op ontrading en te weinig op solidariteit, al is dit beeld in de praktijk meer gemengd dan sommigen beweren. Toch schuilt hier precies een probleem: de bronnen van de migratiestromen waarmee Europa heden geconfronteerd worden zijn politiek van aard. Dat vergt extra inzet van ons diplomatiek personeel om samen met de andere Europese landen en met de European External Action Service tot diplomatieke oplossingen te komen. Een langdurige investering, terwijl de regering nu net het mes zet in de Belgische diplomatieke investeringen en hierin al zijn hoop lijkt te stellen op ‘Europa’.
Inzake veiligheidsbeleid kiest deze regering voor een complementaire relatie tussen de NAVO en de EU. In de Oekraïne-crisis ging België deels in stilte mee met de NAVO-lijn, terwijl het vroeger toch eerder een versterking van de Europese defensie voorstond. Ontwapening en non-proliferatie van massavernietigingswapens blijven prioriteiten van deze regering. In 2010 is België evenwel in het geheim akkoord gegaan met de modernisering van de Amerikaanse tactische nucleaire B-61 bommen die op de luchtmachtbasis Kleine Brogel liggen.
Opvallend in het regeerakkoord is dat men meer aandacht wil besteden aan Azië en Zuid-Amerika
In een intern document van Defensie schreef de luchtmacht dat het gevechtsvliegtuig F-35 van het Amerikaanse Lockheed Martin daarom de beste vervanger van de F-16 zou zijn; omdat het atoombommen kan afwerpen. De combinatie van dit nieuwe platform samen met de vernieuwing van de kernwapens maakt dat België net als Nederland in stilte inzet op een enorme schaalvergroting qua nucleaire afschrikkingsmacht. In plaats van een factor van diplomatie te zijn met alle mogelijke partijen, ook met Rusland, kiest het land daardoor een kamp.
De vraag is of België door deze politiek niet zelf bijdraagt tot een nieuwe wapenwedloop, waarop Moskou niet anders kan dan te reageren. Escalatie in plaats van de-escalatie. Zeker moet België meer besteden aan defensie, maar het is nog maar de vraag hoe die er dan uit zou moeten zien en op welke specifieke veiligheidsuitdagingen België een bijdrage zou kunnen leveren. Het politieke debat is hierover nog niet ten einde, en zal sowieso over de huidige legislatuur heen getild worden.
Inzake het bilateraal beleid staat in het regeerakkoord te lezen dat België nog steeds een groot belang hecht aan zijn Centraal-Afrikabeleid: “Zeker nu de wereld het Afrikaanse continent geopolitiek herontdekt heeft, moeten we onze expertise hier verzilveren.” Opvallend is dat men meer aandacht wil besteden aan Azië en Zuid-Amerika, aangezien deze regio’s economisch en geopolitiek steeds meer aan belang winnen. Het beleid ten aanzien van de Europese grensgebieden is voor België van groot veiligheidsbelang en vraagt om “zorgvuldige bilaterale opvolging”. Wederom zal hier in de komende jaren wellicht een spanning ontstaan tussen ambitie en de beschikbare capaciteit bij Buitenlandse Zaken.
Tot slot de relatie ten aanzien van de andere Belgische overheden. Sinds het Sint-Michielsakkoord van 1993 geldt immers het adagium in foro interno, in foro externo. Dat wil zeggen dat alle Belgische overheden die intern bevoegd zijn voor een specifiek beleidsdomein, deze bevoegdheid automatisch ook dienen op te volgen op het vlak van het buitenlands beleid. De N-VA had graag de rol van het federale BZ gereduceerd gezien tot een loutere ‘brievenbus’. Gezien haar akkoord om de ‘communautaire vraagstukken’ tijdens deze legislatuur in de diepvriezer te stoppen, was dit evenwel nu niet aan de orde. In het regeerakkoord staat te lezen dat
“het buitenlands beleid [van de Belgische federatie als geheel], conform de Belgische institutionele realiteit, een complementair en samenhangend geheel vormt waarin ieder niveau zijn belangen correct verdedigd ziet. Uitgaand van dit principe van samenwerkingsfederalisme organiseert de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het overleg met de betrokken overheden op voet van gelijkwaardigheid teneinde de cohesie van het Belgische buitenlands beleid te bevorderen.”
Het regeerakkoord vermeldt in deze een herziening van de samenwerkingsakkoorden tussen de Belgische overheden inzake buitenlands beleid om deze aan te passen aan de nieuwe institutionele realiteit. Vooralsnog is dit dode letter gebleven, al blijft het officieel wel “hoog op de agenda staan”. Dit alles brengt ons naadloos bij een analyse van het buitenlands beleid van de Vlaamse overheid.
Het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap, kortweg Vlaanderen, voert sinds 1992 een buitenlands beleid op alle domeinen waarvoor het intern bevoegd is. Die lijst wordt ieder decennium langer. Op 1 juli 2014 werden nieuwe aspecten van economie, arbeidsmarkt, wonen, gezondheid en gezin aan die lijst toegevoegd.[10] Bovendien werd toerisme een gewestbevoegdheid. Het Vlaams buitenlands beleid omvat dus een breed spectrum van domeinen; van cultuur en onderwijs via preventieve gezondheidszorg tot economie, havens, landbouw, ecologie, enz. De Vlaamse regering beheert ondertussen een omvangrijk budget van zo’n 38 miljard euro in 2015. In die zin is er stilaan sprake van een omkering van de machtsverhoudingen binnen de Belgische federatie, hetgeen zich evenwel nog niet heeft vertaald op het vlak van het buitenlands beleid.
Het budget internationaal Vlaanderen is dan ook veel beperkter in vergelijking met het federale niveau – circa 170 miljoen euro: € 83,8 miljoen voor toerisme, € 53,7 miljoen voor internationaal ondernemen, € 25,5 miljoen voor ontwikkelingssamenwerking en € 9,13 miljoen voor de diplomatieke en internationale relaties. Na een periode van krimp onder de vorige legislatuur lijkt het erop dat de regering-Bourgeois I in de tweede fase van deze legislatuur extra investeringen zal doen, het omgekeerde beeld van de ontwikkelingen op federaal niveau. Zo meldt de Beleidsbrief 2014-2019 extra investeringen in het Vlaamse politieke en economische diplomatieke netwerk. Opvallend is de aankondiging van de minister om het Departement internationaal Vlaanderen om te vormen tot een volwaardig ‘Vlaams ministerie van Buitenlandse Zaken’, dat verantwoordelijk is voor beleidscoherentie en -coördinatie.[11]
Zo tracht Vlaanderen zichzelf autonoom internationaal te profileren, zet het in op internationaal ondernemen en een doelgerichte economische en publieksdiplomatie, tracht het een zelfstandige stem in de EU te ontwikkelen en voert het een actief buurlanden- en multilateraal beleid. Tot slot wordt ook ingezet op ontwikkelingssamenwerking vanuit de eigen materiële gemeenschaps- en gewestbevoegdheden.
Dat klinkt mooi, maar de vraag blijft of het Departement internationaal Vlaanderen voldoende sleutels in handen krijgt om die coördinerende functie naar behoren te vervullen. De functionele ministers van cultuur, onderwijs, economie, enz. blijven nog steeds de belangrijkste inhoudelijke vormgevers van de internationale dimensie van hun beleidsdomein. Vlaanderen repliceert dus een aantal klassieke problemen in de organisatie van het buitenlands beleid, zoals we die ook terugvinden op federaal niveau en bij andere landen: de vraag hoe sterk de internationale know-how gebundeld moet worden om echt efficiënt en beleidscoherent te kunnen schakelen in het buitenlands beleid.
Als Vlaanderen in de toekomst daadwerkelijk een eigen ‘Vlaams ministerie van Buitenlandse Zaken’ die naam waardig wil ontwikkelen, dan zal verdere overheveling van een aantal kerncapaciteiten inzake internationale know-how op de agenda gezet moeten worden. De minister van Buitenlands Beleid zou dan als primus inter pares ook de inhoudelijke politieke hoofdlijnen moeten kunnen uitzetten in het buitenlands beleid, weliswaar gedragen door de voltallige regering.
Heeft Vlaanderen een wervend internationaal project te bieden? Jazeker, maar het gevaar bestaat dat de boodschap door de technische dossiers wordt ondergesneeuwd
De Zweedse coalitie onder Bourgeois I koos ervoor de bevoegdheid buitenlands beleid toe te dichten aan de functie van de minister-president, Geert Bourgeois. Geen nieuwigheid, ware het niet dat Bourgeois deze functie cumuleert met slechts een beperkt aantal bijkomende bevoegdheden. Dat is op zich een verademing te noemen; zijn voorganger Kris Peeters had zoveel bijkomende bevoegdheden dat hij onvoldoende tijd aan het buitenlands beleid kon besteden. Als gevolg hiervan was het buitenlands beleid onder de vorige Vlaamse regering soms minder politiek van aard en dreigde het in de praktijk zelfs verengd te worden tot loutere ‘economische diplomatie’. Dat lijkt met de huidige bevoegdheidsverdeling binnen Bourgeois I alvast in belangrijke mate verholpen te zijn.
In zijn beleidsbrief buitenlands beleid 2014-2019 biedt de minister-president en minister van Buitenlands Beleid Geert Bourgeois een ware waslijst van Europese, multilaterale en bilaterale dossiers waarin Vlaanderen moet trachten het verschil te maken. Net zoals bij de Belgische regering gaat het om een zakelijke opsomming van een aantal technische dossiers, gekoppeld aan een grondiger geopolitieke omgevingsanalyse. Toch dreigt de lezer al gauw in de technische details te verdrinken en stelt een kritische waarnemer zich mogelijk de vraag wat nu de rode draad in al deze dossiers is. Heeft Vlaanderen wervende internationale projecten te bieden? Jazeker, maar het gevaar bestaat dat de boodschap door de technische dossiers wordt ondergesneeuwd.
Welke hoofdlijnen en rode draden kunnen doorheen dit alles ontwaard worden? Een eerste element betreft het Europees beleid. De regering-Bourgeois I wil een sterke EU-reflex ontwikkelen. In dit kader wordt het Departement internationaal Vlaanderen belast met de bewaking van de coördinatie en coherentie van de Vlaamse standpuntbepaling in de EU. Dat is op zich niet nieuw, ware het niet dat er een versterking van die rol in de maak is.
De Vlaamse regering wil tevens dat de samenwerkingsakkoorden tussen de Belgische overheden over de EU herzien worden. Vlaanderen vraagt aanpassing van de categorieën van de Europese ministerraden aan de “nieuwe institutionele realiteit”, alsook het doortrekken van deze logica op het niveau van de informele raden, de werkgroepen en de andere vergaderingen. Op die wijze zou Vlaanderen meer direct betrokken worden bij de Europese besluitvorming, weliswaar nog steeds achter de vlag ‘België’.
Tegelijkertijd wil de Vlaamse regering haar Algemene Afvaardiging bij de Europese Unie versterken. Een Vlaamse diplomate staat daar aan het hoofd van een kantoor waarin attachés van alle Vlaamse beleidsterreinen de Europese dossiers nauw opvolgen. Soms zijn dat maar deeltijd-functies, dat zou in de toekomst stapsgewijs veranderen. Aangezien zo veel Vlaams intern beleid door Europa beïnvloed wordt, is het voor Vlaanderen van doorslaggevend belang deze Europese afvaardiging verder te versterken om zo deels de verloren vrijheidsgraden te herwinnen. Zo kan meer proactief op Europese beleidsontwikkelingen ingespeeld worden. Hopelijk kunnen op die wijze meer dossiers al vooraf in de juiste richting worden (be)geleid, in plaats van dat ze achteraf flink moeten worden bijgestuurd.
In het bilaterale beleid wordt prioriteit gegeven aan nauwe samenwerking met de buurlanden, te weten Nederland, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk. Bourgeois wil de samenwerking met deze landen verdiepen op terreinen als economie, innovatie, leefmilieu, mobiliteit, openbare werken, arbeidsmigratie, toerisme, taal en cultuur. De regering timmert hierbij verder aan de reeds ingeslagen weg van het afgelopen decennium.
Ook het multilateraal beleid vormt een belangrijke prioriteit. Vlaanderen werkt thans al samen met organisaties als UNESCO, de Raad van Europa, de Internationale Arbeidsorganisatie, de Wereldgezondheidsorganisatie, UNAIDS, enz. De prioriteiten van Bourgeois liggen in eerste instantie bij het VN-systeem en de OESO. In dit kader wil Vlaanderen graag inzetten op regionale data. Zo kan het zelf de positie en de behandeling van Vlaanderen als deelstaat binnen multilaterale organisaties beter bewaken.
In dit kader krijgt de Vlaamse algemene vertegenwoordiger in Genève voortaan een vaste werkplek. Hopelijk wordt ook overwogen een adjunct naar deze belangrijke Vlaamse multilaterale post te sturen, gezien de grote diversiteit van multilaterale thema’s die in Genève door de Vlaamse overheid opgevolgd dient te worden. Daarnaast wordt ingezet op detacheringen en op de promotie van Vlaamse kandidaturen voor posities binnen internationale organisaties. Sinds 2006 heeft Vlaanderen voorts een bijzonder succesvol stagefinancieringsprogramma ontwikkeld om Vlaamse jongeren de kans te geven stage te lopen bij multilaterale organisaties. In grote lijnen zet de huidige regering het bestaande beleid dus voort.
Een relatief nieuwe ontwikkeling betreft de uitbouw van een Vlaamse culturele diplomatie. Enkele jaren geleden werd een Managementcomité ‘Internationaal Cultuurbeleid en Culturele Diplomatie’ opgericht. Dit comité geeft uitvoering aan een actieplan rond culturele diplomatie, waarbij het de bedoeling is Vlaanderen internationaal op de kaart te zetten als een state of the art-regio. Zo wordt onder andere via samenwerking met UNESCO ingezet op bescherming en instandhouding van erfgoed, als motor voor culturele verscheidenheid, ontwikkeling en vredesopbouw. In dat laatste kader kan onder andere verwezen worden naar de zeer succesvolle initiatieven om de Eerste Wereldoorlog te herdenken. Getracht wordt op deze stuwkracht voort te bouwen.
De nieuwe regering zet sterk in op de Vlaamse economische diplomatie. Men wil het internationaal-economische netwerk van Vlaanderen in deze verder optimaliseren en uitbreiden. Per hoofd van de bevolking behoort Vlaanderen immers tot één van de meest open economieën in de wereld, een positie die verder verdedigd dient te worden. Met zijn havens beschikt Vlaanderen bovendien over belangrijke handelspoorten met een bereik tot diep in de buurlanden, een domein waar Vlaanderen en Nederland gelijkaardige ambities hebben. Gelukkig wordt de ‘Gouden Delta’ al wat vaker als één aantrekkingspool buiten Europa verkocht, via enkele gezamenlijke Vlaams-Nederlandse handelsmissies.
Bourgeois wil het Vlaamse internationaal-economisch netwerk laten inspelen op nieuwe opkomende markten, terwijl de ‘mature’ markten ook niet verwaarloosd mogen worden. Er wordt ingezet op de Vlaamse sterktes bij universiteiten, strategische onderzoekscentra en spin offs. De verdere internationalisering van de Vlaamse economie is dan ook een topprioriteit van deze regering. In dit veelomvattend plan past ook het aantrekken van buitenlandse directe investeringen. Vlaanderen wil tevens bedrijven die willen exporteren bijstaan, om zo de succesratio te verhogen. Flanders Investment and Trade zal daarom optreden als investeringscoördinator. Nieuw is investeerders te begeleiden via een zg. ‘Welcome team’, dat een betere begeleiding van buitenlandse bedrijven moet verzekeren.
Een andere topprioriteit is de internationale bereikbaarheid van Vlaanderen. Een betere ontsluiting van de Vlaamse zeehavens staat dus op de lijst van Bourgeois – Den Haag is bij deze reeds gewaarschuwd. Samenwerking met Nederland en o.a. ook Noordrijn-Westfalen zal tevens van belang zijn om de verkeerscongestie en de voltooiing van de IJzeren Rijn-verbinding tussen Antwerpen en het Ruhr-gebied tot stand te brengen. Ook wordt werk gemaakt van de verwezenlijking van de Seine-Scheldeverbinding en een verbeterde toegang tot het kanaal Gent-Terneuzen.
Inzake ontwikkelingssamenwerking zien we veel continuïteit met het beleid onder de voorgaande regering. De geografische focus blijft gericht op zuidelijk Afrika. Per partnerland kiest men slechts voor één sector: waardig werk ontwikkelen via kleine en middelgrote ondernemingen in Zuid-Afrika, recht op gezondheid helpen te verwezenlijken in Mozambique, bijdragen tot een succesvoller landbouwbeleid en voedselzekerheid in Malawi, enz.
Een belangrijk dossier voor de toekomst wordt de Vlaamse bijdrage tot de internationale klimaatfinanciering in ontwikkelingslanden. De industrielanden moeten tegen 2020 daarvoor een budget van 100 miljard dollar per jaar realiseren. Vlaanderen zal hierin ook zijn bijdrage moeten leveren. Het zal zaak zijn van deze belangrijke uitgavenpost ook een kans te maken, niet alleen voor de landen zelf, maar ook om belangrijke Vlaamse expertise in deze internationaal te verzilveren. Dat zal een strategische aanpak vragen. Verwacht kan worden dat de nieuwe klimaatconferentie eind dit jaar in Parijs dit pad verder zal bewandelen. Het is van groot belang dat de top van de Vlaamse politiek en administratie dit hoog op de agenda zet, en koppelingen maakt met het Vlaamse onderwijs in deze.
Het is vooral de Vlaamse overheid die met veel vuur pleit voor een “optimale inter-federale samenwerking” en het regelmatig bijeenkomen van de Interministeriële Conferentie voor het Buitenlands Beleid (ICBB) als aandrijfriem van een gezamenlijk buitenlands beleid van de Belgische federatie. Als men dan nagaat welke dossiers Vlaanderen zelf tot hiertoe geagendeerd heeft in de schoot van de ICBB, dan blijkt dat toch vooral eerder over de heronderhandeling van de samenwerkingsakkoorden te gaan.
Moeten ook niet meer inhoudelijke dossiers op de agenda van dit gremium geplaatst worden? Van economie via ontwikkeling tot klimaatbeleid; als de Belgische federatie internationaal boven haar eigen gewicht wil boksen, dan zal het noodzakelijk zijn het voortdurende debat over de inhoud van het buitenlands beleid met de andere overheden aan te gaan. Terwijl de wereld in hoog tempo verandert, dreigt België anders enkel aan louter navelstaren te doen. En waarom geen onderhandelingen tussen de Belgische overheden beginnen over een bondig inhoudelijk actieplan voor buitenlands beleid teneinde het nieuwe samenwerkingsfederalisme concreet gestalte te geven? Dat kan tevens het ambtelijke niveau meer politieke aansturing en dekking geven op werkgroepniveau,[12] om zo sneller concrete resultaten te behalen. Pragmatisme vormt immers ook een belangrijk ‘noordelijk’ kenmerk.